Apeldoorn legt ruimtelijke initiatieven langs de lat van een recent ontwikkeld wegingsmodel. Het Apeldoorns Peil sluit aan op het doel van de Omgevingswet: integrale ruimtelijke ontwikkeling met lokaal maatwerk. ‘Wij zijn er niet om als hindermacht tegen initiatiefrijke projecten op te treden’.
Nu de eerste hordes van de Omgevingswet zijn genomen, komen gemeenten toe aan het inhoudelijke doel van de wet: de integrale aanpak van de grote opgaven waar gemeenten voor staan, zoals de energietransitie, de woningnood en leefbaarheid. ‘Met de Omgevingswet beschikken gemeenten over een satéprikker die alle thema’s aaneen rijgt. We krijgen de ruimte voor lokaal maatwerk en mogen zelf bepalen op welke manier een ontwikkeling aan de gemeente bijdraagt’. Zo vat wethouder ruimtelijke ordening Peter Messerschmidt van Apeldoorn samen.
Apeldoorns Peil
Om de integrale benadering handen en voeten te geven ontwikkelde de gemeente het Apeldoorns Peil. Dit wegingsmodel beoordeelt ruimtelijke initiatieven op 6 themalijnen, van woningbouw en duurzaamheid tot sociale inclusie. ‘We wegen een plan af op basis van de kwaliteit die het toevoegt aan de leefomgeving. Dat kan dus inhouden dat je op het ene thema meer doet dan het andere. Zolang de totale kwaliteit maar geborgd blijft,’ legt Messerschmidt uit. Wezenlijk is dat een initiatief bijdraagt aan de doelen die Apeldoorn in zijn omgevingsvisie voor 2040 heeft gesteld.
Kritiek tegengaan
Met het wegingsmodel wil Apeldoorn de veelgebezigde kritiek van projectontwikkelaars tegengaan. ‘We krijgen het verwijt als overheid dat we vanwege de maatschappelijke opgaven zoveel eisen opstapelen dat elke nieuwbouw per definitie onbetaalbaar wordt. Als gemeente willen we niet inboeten aan kwaliteit, ook vinden dat je juist de ruimte moet laten aan ontwikkelaars om de eigen creativiteit aan te boren en betaalbare woningen neer te zetten. We zijn er niet om als hindermacht tegen initiatiefrijke projecten op te treden. Het wegingsmodel biedt meer duidelijkheid dan ontwikkelaars en architecten voorheen hadden, terwijl ze de mogelijkheid krijgen om volop in woningbouw te differentiëren.’
Puntentelling
Het Apeldoorns Peil werkt met een puntensysteem. Voor de 6 thema’s gelden criteria waar een initiatief minimaal aan moet voldoen, bijvoorbeeld dat woningen betaalbaar zijn en ‘nul op de meter’, dus net zoveel energie opwekken als ze gebruiken. Als het peil op één thema niet wordt gehaald, verlangt de gemeente compensatie door op een ander thema meer te realiseren dan het basisniveau. Levert het initiatief bijvoorbeeld meer energie op dan het verbruikt of is in de nieuwbouw voorzien in een grijswatercircuit, dan zijn er extra punten te verdienen. De herbestemming van een monument of het verbeteren van de biodiversiteit levert eveneens extra punten op.
Kansrijk
Uiteindelijk is een initiatief kansrijk als het in totaal 120 punten ‘scoort’ en minimaal 4 van de 6 thema’s van het Apeldoorns Peil heeft gerealiseerd. Met één uitzondering: voor de ruimtelijke inpassing van zijn voorstel moet een initiatiefnemer altijd het basisniveau halen. Dit heeft niets van doen met welstandseisen, verduidelijkt Messerschmidt, maar met stedenbouwkundige kwaliteit. ‘We toetsen de ruimtelijke inpassing niet op strakke kaders maar kijken vooral naar het gebied waar het initiatief speelt en de omgeving waar het onderdeel van is. We willen geen eenheidsworst voor de totale gemeente realiseren, maar zoeken juist de variatie, zowel in de bebouwde omgeving als in het buitengebied’.
Transformaties
Naast de 6 thema’s zijn er ook gebiedsgerichte criteria. Zo kent Apeldoorn gebieden waar grootschalige transformaties spelen: Binnenstad, Spoorzone en Kanaalzone. In totaal wil de gemeente daar zo’n 6.000 woningen realiseren. Basiscriteria zijn bijvoorbeeld dat initiatieven aansluiten op de huisvestingsbehoefte binnen het gebied en voor 35 procent in sociale woningbouw voorzien. Met een naar vorm, grootte, type en prijs gedifferentieerd woningaanbod zijn extra punten te verdienen.
Buitengebied
Om de 13 dorpen en buurtschappen in het buitengebied van Apeldoorn niet te vergeten: zo zijn met initiatieven voor woongebouwen met gemeenschappelijke voorzieningen en levensloopbestendige woningen extra punten te verwerven. ‘We zien in de dorpen dat mensen daar graag hun hele leven willen blijven wonen. De vergrijzing is echter funest voor de doorstroming van woningen. Dus bij de bouw van woningen voor specifiek deze doelgroep willen we dat belonen,’ zegt Messerschmidt.
Omgevingsvergunning
Het wegingsresultaat van een initiatief blijft een belangrijke leidraad in het verdere traject naar de omgevingsvergunning. De vastgestelde criteria moeten immers nog een vertaalslag krijgen naar concrete acties en besluiten in de definitieve uitvoering van het project. ‘Na de weging gaan we met de initiatiefnemer in gesprek, om scherp te krijgen wat het plan beoogt en of hij met onze beoordeling instemt. Als dat zo is, betekent dat wel dat hij in het verdere traject niet meer tegen de belemmeringen aanloopt die in het wegingsmodel al zijn opgelost. Voorheen kwam dit soort punten pas aan bod bij de vergunningsaanvraag. De initiatiefnemer weet nu dat zijn plan kansrijk is. Ook toetsen we al op wet- en regelgeving’.
Integraal werken
De beoordeling van initiatieven geeft bovendien een impuls aan dat andere kernaspect van de Omgevingswet: integraal werken. Daar is in het land nog veel discussie over. Door het Apeldoornse wegingsmodel zijn vaktechnische ambtenaren die de vergunningstrajecten doen, eerder bij afwegingen betrokken. ‘We hebben er bewust voor gekozen om het fysiek en sociaal domein hierin samen op te laten trekken. Bij dit soort initiatieven scharnieren de twee aan elkaar. Zo hebben levensloopbestendige woningen immers een sociale component,’ zegt Messerschmidt.
Praktijk
Inmiddels is het wegingsmodel in de praktijk beproefd. Twee cases spitsen zich toe op boeren, die een beroep doen op de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus). De ene agrariër wil zijn bedrijfswoning behouden en op zijn perceel een twee-onder-een-kapwoning en 8 rijtjeswoningen bouwen. De tweede case betreft een kalverboer die in het hoofdgebouw 5 betaalbare wooneenheden wil realiseren.
Het stoppen van de boerenbedrijven levert een flinke milieuwinst op, die zich in extra punten vertaalt. Toch halen de beide voorstellen niet de vereiste 120 punten. De beide agrariërs kunnen de resterende 20 punten binnenhalen, als ze bijvoorbeeld aantonen dat hun woningen ‘nul op de meter’ worden. Ook de aanleg van een minstens 200 vierkante meter grote moestuin (om aan het criterium ‘kleinschalige voedselproductie’ te voldoen) levert extra punten op.
‘Dat is precies waar het ons om te doen is,’ stelt Messerschmidt. ‘Wij zijn er om inwoners met goede ideeën te helpen en samen tot een ontwikkeling te komen die voldoet aan onze kwaliteitscriteria en maatschappelijke problemen oplost. De kalverboer wil stoppen omdat hij geen toekomst meer ziet voor zijn bedrijf, maar wil tegelijkertijd een bijdrage leveren aan woningbouw. De essentie is toch dat je samen dit soort mooie projecten probeert te realiseren. Daar helpt ons model bij’.
Geef een reactie