Wat kun je als gemeente doen om autodelen te versnellen of te stimuleren? En wat beter niet? Drie zaken die volgens expert Minze Walvius voor een kantelpunt kunnen zorgen. ‘Er is al zoveel uitgeprobeerd, je hoeft het wiel niet opnieuw uit te vinden.’
Verschillende gemeenten zetten al in op autodelen, en stimuleren gebruik in plaats van bezit. Volgens de jaarlijkse Monitor Autodelen van kennisplatform CROW-KpVV zijn er ongeveer 41.000 deelauto’s beschikbaar, die door zo’n 400.000 mensen worden gebruikt. De meeste deelauto’s (ruim 7000) staan in Amsterdam. Utrecht is de gemeente met de meeste deelauto’s per inwoner (ruim 950 per 100.000 inwoners).
Top tien autodelende gemeenten
Hoewel Bunnik en Culemborg er ook in voorkomen, wordt de top tien van autodeelgemeenten in 2018 gedomineerd door grote steden. Zo vielen Utrecht en Enschede recent in de prijzen voor hun inzet op dit gebied. De eerste won de Autodeel Award 2018, vooral vanwege een brede en langjarige aanpak voor het stimuleren van autodelen. Met een actieplan, probeerregelingen en informatie voor inwoners. Enschede had het beste autodeelproject, waarbij ambtenaren van de gemeente met een app de meest duurzame vervoersvariant vinden en reserveren.
Maar wat als je als kleinere of minder stedelijke gemeente de stap nog moet zetten? Als autodelen nog in de kinderschoenen staat en je graag zou willen versnellen? Er is flink wat informatie beschikbaar waarmee gemeenten aan de slag kunnen. Factsheets vol adviezen bijvoorbeeld. Of vijftien concrete tips in de Rode loper voor autodelen (pdf). Zoals: hoe formuleer je ambities en neem je barrières weg rondom parkeerbeleid en het tarief voor vergunningen? En hoe ontmoedig je als gemeente autobezit?
Lessen uit de praktijk
Maar wie het wiel niet opnieuw wil uitvinden, doet vooral ook zijn voordeel met de lessen die andere gemeenten al leerden. Gemeente.nu vroeg Minze Walvius, senior adviseur mobiliteit & gedrag bij Advier, naar de succesfactoren en valkuilen als het gaat om het versnellen en stimuleren van autodelen. Advier staat als adviesbureau onder andere gemeenten bij mobiliteitsoplossingen. Walvius ziet in de praktijk een aantal zaken die voor een kantelpunt kunnen zorgen.
Faciliteer locatie
‘Het belangrijkste aspect voor een gemeente, zowel grote steden als kleinere gemeenten op het platteland, is het faciliteren van de locatie: zorg voor een duidelijke locatie waar de bewoner deelmobiliteit kan vinden. Tegelijkertijd zorg je dan voor een goede plek voor de aanbieder. Dat geldt voor auto’s, maar ook voor fietsen en andere vervoersmiddelen, maar bijvoorbeeld ook voor afvalcontainers en bezorgkluisjes. In veel gemeenten wordt er van alles gedeeld, maar vind het maar eens als consument. Neem een station als voorbeeld: als het een beetje meezit, vind je er als reiziger ergens een deelfiets of -auto. Maar consumenten willen niet zoeken. Zet gewoon een paal neer en maak een bepaalde, herkenbare plek.’
Walvius waarschuwt daarbij meteen voor een valkuil: ‘Kijk uit dat je als overheid niet in de rol van de aanbieder kruipt. We zien soms dat gemeenten zelf auto’s aanbieden of een contract sluiten met één aanbieder. Mobiliteit is voor een groot deel nog steeds een kwestie van vraag en aanbod en heeft ook te maken met verleiden. Autodelen in een natuurwijk, stadswijk of toeristische omgeving, dat scheelt. Daar kun je in sturen en stimuleren, maar laat wel de markt zijn werk doen.’
Doe het zelf
Het tweede advies is volgens hem meteen ook de makkelijkste: ‘Ga zelf delen. In een aantal gemeenten in Duitsland hebben ambtenaren bijvoorbeeld een autodeelabonnement. Daarmee creëer je als gemeente niet alleen een stukje markt, maar laat je ook zien er zelf mee bezig te zijn. Of begin met het delen van het eigen wagenpark. Daarvoor hoeft er alleen maar een kastje in van een aanbieder, en die zijn er genoeg.’
‘Het goede voorbeeld geven, dat is belangrijk. Bij een gemiddeld gemeentehuis staan er al snel zo’n twaalf auto’s de hele dag stil, net als ’s avonds en in het weekend. Een gemeentehuis ligt meestal heel centraal in een dorp, inclusief bushalte en fietsplekken. De hele wijk die eromheen ligt, zou er gebruik van kunnen maken. Gemeenten zijn soms huiverig. Want wat als iemand in een auto met gemeentelogo rijdt en zich op een bepaalde manier gedraagt? Maar de ervaring leert dat het in de praktijk eigenlijk altijd goed gaat. De meeste mensen die auto’s delen, halen de auto op en brengen hem netjes weer terug.’
Communiceer in elke fase
‘Communicatie, communicatie, communicatie: autodelen gaat over gedragsverandering. Dat bereik je door te communiceren. Hoe je dat doet, hangt van je doelstellingen af. Voor iedere gemeente zijn de ingrediënten van autodelen gelijk, maar elke keer is het een ander recept. Deelmobiliteit in een nieuwbouwproject is logischer en vraagt minder gedragsverandering. Zet je ineens een deelauto in een bestaande wijk, dan heeft dat een andere aanloopperiode. Dat vraagt iets anders van je communicatie.’
Hij vervolgt: ‘Je hebt te maken met bewoners, maar ook met belanghebbende partijen. Ga in de beginfase om tafel met stakeholders rondom mobiliteit, stedenbouw en delen, van buurtcommissie tot architect. Er komt veel kijken bij mobiliteit, meer dan alleen het deelaspect. En communiceer vooral ook met de buren: ga bij anderen kijken, doe het samen. Het meeste leer je namelijk van de praktijkervaring van gemeenten in binnen- en buitenland die al veel ervaring hebben. Ga samen aan de slag.’
Dat laatste kan Walvius niet genoeg benadrukken: ‘Bij elkaar in de keuken kijken en op de hoogte houden helpt echt. Het blijft maatwerk, maar je hoeft juist niet zelf het wiel uit te vinden. Er is al zoveel uitgeprobeerd. Delen doe je samen, dat geldt niet alleen voor autogebruikers, ook voor diegene die het beleid uitzetten.’
Geef een reactie