Gemeenten moeten nog vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet participatiebeleid vaststellen. De eerste initiatieven zijn er, maar veel lokale overheden worstelen er nog mee.
Participatie krijgt binnen de Omgevingswet een sleutelrol. In vergunningenprocedures en in nieuwe instrumenten als het omgevingsplan en de omgevingsvisie. Vorig jaar dwong de Eerste Kamer af dat gemeenten vóór de inwerkingtreding van de wet in juli 2022 participatiebeleid opstellen. Een aantal heeft dat inmiddels gedaan.
Handvat, quickscan en compacte aanpak
Zo werkt Zoeterwoude met een participatiehandvat. Als er voor een bouwplan een vergunningaanvraag nodig is, wijst de gemeente de initiatiefnemer erop dat hij met omwonenden het gesprek moet aangaan.
Eindhoven heeft een quickscan opgesteld. Aan de hand van een vragenlijst kan een initiatiefnemer achterhalen wat de impact van zijn project op de omgeving is en hoeveel participatie daarbij komt kijken. Is een vergunning nodig, dan volgt automatisch contact met het ‘intaketeam’ van de gemeente. Ede koos voor een compacte participatieaanpak met een handreiking in vier stappen. Die bevat spelregels voor de gemeente, initiatiefnemer en inwoners. Maar ook werkafspraken om het proces vorm te geven.
Vaak nog geen beleid
Leerzame voorbeelden, maar er zijn volop gemeenten die hun participatiebeleid nog van de grond af moeten opbouwen. Dat weet projectleider Invoeringsondersteuning Omgevingswet Pascale Georgopoulou van de VNG, tevens columnist voor deze site. Ze bezocht de afgelopen vier jaar zo’n 150 gemeenten. ‘Raden en colleges zeggen participatie als een topprioriteit te zien, maar als ik doorvraag is er vaak nog geen concreet beleid.’ Volgens Georgopoulou leven er in de praktijk basale vragen: hoe moet je participatie inrichten en wat wil je er eigenlijk mee?
‘Het lijkt er misschien wel op alsof straks alles kan binnen de Omgevingswet, maar zo is het niet. Er gelden eisen. Een gemeente moet goed nadenken over wat ze belangrijk vindt en wat ze als een passende participatie ziet.’
Modelverordening niet genoeg
Georgopoulou signaleert dat een categorie bestuurders en ambtenaren liever in een VNG-modelverordening krijgt voorgeschreven wat ze aan participatie moet doen. ‘Modellen maken is ook onze corebusiness als VNG, maar dat ontslaat gemeenten niet van de verplichting zelf na te blijven denken over wat lokaal passend en belangrijk is. Juist op het thema participatie. Met een modelverordening ben je er als gemeente niet.’
De VNG heeft de verplichtingen in een ‘spiekbriefje’ op een rij gezet. Het interbestuurlijke programma Aan de slag met de Omgevingswet biedt samen met het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve Bewoners een tool aan voor bewoners, bestuurders en ambtenaren om het gesprek aan te gaan vanuit dilemmalogica. Doel hiervan is niet direct over oplossingen te praten, maar met elkaar te achterhalen waar het nu echt om gaat.
Structureel tijd en geld
Verder constateert Georgopoulou dat gemeenten onvoldoende budget uittrekken voor participatie. ‘Vaak krijgt de toch al beperkte capaciteit voor communicatie er participatie bij. Dat gaat hem niet worden. Voor participatie moet je structureel tijd en geld inruimen. Je hebt goede professionals nodig. Een bureau inhuren dat de participatie verzorgt en een mooie online tool maakt, wat soms gebeurt, is ook niet dé oplossing. Vervolgens ebt de aandacht dan weer weg. Waar het om draait is dat participatie in de haarvaten van de organisatie komt te zitten en bestuurders, raadsleden en ambtenaren gaan voelen dat dit onderwerp van hen is.’
Gemeenten moeten er bovendien voor waken, waarschuwen critici, dat de inbreng van bewoners niet ondersneeuwt nu de Omgevingswet participatie neerlegt bij projectontwikkelaars. Volgens de kritiek zijn bewoners onvoldoende bij machte om tegen de businesscase van de markt op te boksen en zou de gemeente zou daar tussen moeten blijven zitten. Arjan Nijenhuis, relatiemanager voor decentrale overheden en lid van het managementteam voor de Omgevingswet bij het ministerie van BZK, zegt de kritiek wel vaker te horen, maar wijst erop dat dit slechts voor het beperkte deel van de buitenplanse vergunningen geldt.
Bij de procedures voor omgevingsvisie, omgevingsplan, omgevingsprogramma en projectbesluit is de overheid volledig aan zet. ‘Maar ik snap de zorgen en we moeten hier serieus naar kijken. Vergeet niet dat er ook buitenplans mogelijkheden voor gemeenten zijn om in te grijpen. Als je oordeelt dat het participatieproces niet goed ging, kun je via onder meer een terinzagelegging deze informatie alsnog boven tafel krijgen.’
Gemeente staat voor rechter
Een actieve en kritische betrokkenheid van de gemeente blijft geboden, aldus Nijenhuis. ‘De gemeente is verantwoordelijk voor het besluit. Zij staat voor de rechter, als er een geschil is, en kan zich nooit achter de initiatiefnemer verschuilen. Ook de initiatiefnemer zelf loopt overigens allerlei risico’s bij de gemeente en de rechter, als hij de participatie niet serieus heeft genomen.’
Participatie kan vooral misgaan, stelt Nijenhuis, als een gemeente van tevoren geen duidelijke kaders schetst van wat ze met de uitkomsten gaat doen. ‘Dat is essentieel. Als participatie zorgvuldig en serieus wordt opgepakt, kan het een middel zijn om de lokale democratie te versterken. Dat zijn grote woorden, maar je kunt de kloof tussen overheid en burgers zo kleiner maken. Als je burgers niet serieus neemt, werkt het juist averechts. Dan neemt het vertrouwen in de gemeente af.’
Geef een reactie