Een gemeente die afbraakwoningen tijdelijk in de verhuur doet, moet daarover verhuurderheffing afdragen. Dat heeft de Hoge Raad vorige week bevestigd.
Het arrest vormt de afronding van een procedure die al sinds 2015 loopt tussen de gemeente Tilburg en de Belastingdienst. De gemeente ving eerder bot bij achtereenvolgens de fiscus zelf, de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het gerechtshof Den Bosch. Opvallend is dat advocaat-generaal Wattel van de Hoge Raad juist adviseerde de gemeente in het gelijk te stellen.
Het ging in de zaak om 62 antikraakwoningen en dertig zogenoemde leegstandswetwoningen, die op de nominatie stonden voor sloop of verkoop. Tilburg verhuurde deze woningen tijdelijk en meende daarover geen verhuurderheffing verschuldigd te zijn – de belasting voor eigenaars van sociale huurwoningen.
Voor de verhuur bestemd?
Antikraakbewoners betaalden 113,45 per maand, de huurders van de leegstandswetwoningen minder dan 650 euro per maand op basis van een tijdelijke huurovereenkomst. Cruciaal in de procedure was de vraag of de woningen ‘voor de verhuur bestemd’ waren. De Belastingdienst stelde van wel, Tilburg ontkende dat.
De Wet Verhuurderheffing en de geschiedenis daarvan bieden geen uitsluitsel over dit specifieke geval, wat de kwestie tot voer voor juristen maakte. Wattel wikte dat ‘afbraak’ de uiteindelijke bestemming is en dat bovendien het huurrecht grotendeels op een zijspoor is gezet. Hij stelde daarom dat de klacht van de gemeente ‘doel treft’.
Eenvoud en uitvoerbaarheid
Maar de Hoge Raad oordeelde dus anders. Die overweegt daarbij dat ‘eenvoud en uitvoerbaarheid’ voor de wetgever belangrijk waren. ‘Mede met het oog op een gelijke behandeling van verhuurders ligt het daarom in de rede tot uitgangspunt te nemen dat de omstandigheid dat een woning op de peildatum daadwerkelijk wordt verhuurd, meebrengt dat die woning op dat moment voor verhuur is bestemd.’
Geef een reactie