Er mag tijdelijk afgeweken worden van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) in het kader van twee experimenten. Dat blijkt uit een ontwerpbesluit, dat Staatssecretaris Van Huffelen van Binnenlandse Zaken (BZK) onlangs naar de Eerste en Tweede Kamer stuurde.
Het ene experiment betreft uitbreiding van de bijhouding van gegevens over niet-ingezetenen in de basisregistratie personen. Het andere heeft te maken met het informeren van ingeschrevenen op het woonadres over de inschrijvingen op dat adres, zo staat in het ontwerpbesluit experimenten bijhouding basisregistratie personen.
Met ingang van 1 januari 2022 is de experimenteerbepaling in werking getreden. Die maakt het mogelijk dat wordt afgeweken van een aantal artikelen in de Wet BRP. Het gaat om een periode van vier jaar. Wanneer de experimenten zelf van start gaan, moet nog bij koninklijk besluit worden bepaald.
Rol voor lokale overheid
In het besluit dat nu naar het parlement is gestuurd worden bovenstaande experimenten geregeld. Daarin spelen colleges van B&W een rol. Zo krijgen bij het experiment dat als doel heeft de uitbreiding van het bijhouden van gegevens in de BRP over niet-ingezetenen, twee colleges van burgemeester en wethouders van gemeenten een tijdelijke bevoegdheid. Die kunnen ze gebruiken om de minister van BZK opgave te doen van tijdelijke verblijfsadressen van niet-ingezetenen. Bij het andere experiment gaat het college van B&W een melding verzenden aan de ingeschrevene op een woonadres, bij een nieuwe inschrijving op dat adres.
Vier jaar
Voor beide experimenten verwacht de staatssecretaris dat er vier jaar nodig is om voldoende gegevens te verzamelen over de doeltreffendheid en doelmatigheid. ‘Vooral omdat de proeven afhankelijk zijn van de inzet en opgave van informatie door andere partijen, met name gemeenten.’ Na afloop van de experimenten kan worden besloten tot structurele wijziging van de Wet BRP en de daarop gebaseerde regelgeving.
Melding inschrijving
Het college van B&W verzendt straks een melding aan de ingeschrevene op een woonadres, in geval van een nieuwe inschrijving op dat adres. De melding moet door de colleges in ieder geval per brief worden verstuurd. Aanvullend kunnen colleges meldingen ook versturen via e-mail of de Berichtenbox. Dat laatste is een bevoegdheid, geen verplichting. Het uitgangspunt daarbij is dat de vermeerdering van de uitvoeringslasten voor gemeenten zo beperkt mogelijk blijft. Dat zal moeten blijken uit het experiment.
Op grond van een experimentbesluit kunnen alle colleges, in tegenstelling tot een pilot, ertoe worden verplicht om deel te nemen aan het experiment. Ook moeten ze gegevens aanleveren ten behoeve van de evaluatie.
Verhuisaangiften
In de BRP kan de gemeente zien of, en zo ja welke, andere personen op het adres zijn ingeschreven. De woonbestemming van het adres kan door de gemeente worden gecontroleerd in de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG). Hoe de gemeente de controle verder moet uitvoeren, is niet voorgeschreven. Gemeenten zijn vrij om zelf te bepalen op welke wijze zij verhuisaangiften controleren en in de BRP verwerken.
Niet in alle gevallen kan worden gecontroleerd of de betrokkene die aangifte doet daadwerkelijk op het adres verblijft. Hierdoor kan het dat iemand aangifte doet, terwijl de huidige ingeschrevenen op dit adres dat niet weten. Ook kan het dat iemand aangifte doet van verblijf en adres/adreswijziging, terwijl daar niet daadwerkelijk verblijf wordt gehouden.
Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat ingeschrevenen op het adres uitkeringen en/of toeslagen mislopen. Of dat zij het risico lopen deze te moeten terugbetalen, omdat het aantal inschrijvingen op een adres in sommige gevallen verbonden is aan het recht op een uitkering of toeslag.
Foutieve registraties
Uit een meting in 2018 van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat 93,8 procent van alle in de BRP ingeschreven personen op een bepaald adres daar ook daadwerkelijk woont. In 6,2 procent van de gevallen is het adresgegeven op adresniveau dus onjuist. Hoeveel foutieve adresregistraties ontstaan door een inschrijving in de BRP of ten gevolge van een adreswijziging, wordt niet bijgehouden.
Foutieve adresregistraties kunnen ontstaan doordat een adreswijziging niet wordt doorgegeven. Ook kan het doorgegeven adresgegeven bij de aangifte onjuist zijn. Daarnaast kan er een fout worden gemaakt bij de registratie. Het experiment gaat alleen over het terugdringen van foutieve adresregistraties die zijn ontstaan door onjuiste aangiftes.
Uitzonderingen
De verplichting voor colleges om een melding te versturen, geldt niet als een melding naar oordeel van het college niet functioneel is of geen toegevoegde waarde heeft. Er wordt daarbij een open norm gehanteerd, omdat het per gemeente kan verschillen welke uitzonderingen nodig zijn. Een voorbeeld is het niet verzenden van meldingen aan adressen waar sprake is van ‘collectieve bewoning’, zoals in verpleeghuizen, studentenhuizen en andere instellingen.
Experiment opgave niet-ingezetenen
De colleges van B&W van de gemeenten Horst aan de Maas en Peel en Maas worden aangewezen als ABO (aangewezen bestuursorgaan) in de zin van de Wet BRP. Dit zijn twee gemeenten in Noord-Limburg waar relatief veel niet-ingezetenen, met name arbeidsmigranten, tijdelijk verblijven. De colleges zijn bevoegd om aan de minister van BZK melding te maken van tijdelijke verblijfsadressen van niet-ingezetenen.
In de BRP zijn naast personen die woonachtig zijn in Nederland ook niet-ingezetenen geregistreerd. Zij wonen in het buitenland, maar hebben een relatie met de Nederlandse overheid. Dat is bijvoorbeeld omdat zij een in Nederland opgebouwd pensioen ontvangen. Ook kunnen personen die korter dan vier maanden in Nederland verblijven als niet-ingezetene worden ingeschreven.
Tijdelijk verblijfsadres
Het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten heeft aanbevelingen gedaan om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren. Het kabinet heeft toegezegd stappen te ondernemen om de BRP zo in te richten dat zichtbaar wordt welke niet-ingezetenen tijdelijk in Nederland verblijven en waar zij verblijven. Zo kunnen tijdelijk verblijfadressen en contactgegevens van niet-ingezetenen worden opgenomen in de BRP door of namens de minister van BZK.
‘Het is wenselijk om te onderzoeken of gemeenten een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan de kwaliteit van het tijdelijk verblijfsadresgegeven,’ schrijft Van Huffelen. ‘Gemeenten beschikken naar verwachting over informatie die bruikbaar kan zijn voor de registratie. Bij de uitvoering van haar taken, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting, kan de gemeente kennis hebben of krijgen van het tijdelijk verblijf van een niet-ingezetene.’
Registratie niet-ingezetenen
Op dit moment hebben gemeenten nog geen zelfstandige rol in het bijhouden van gegevens over niet-ingezetenen. De minister van BZK is daar verantwoordelijk voor en de uitvoering ligt voor een belangrijk deel bij zogenaamde inschrijfvoorzieningen. De fysieke loketten in 19 gemeenten zijn belast met de inschrijving van niet-ingezetenen.
De colleges in het experiment worden uitdrukkelijk niet bevoegd om zorg te dragen voor de eerste inschrijving van een persoon als niet-ingezetene. Ook brengt dit besluit geen verandering in de verantwoordelijkheid van de minister van BZK voor de registratie van niet-ingezetenen.
Geef een reactie