Minister Ollongren van Binnenlandse Zaken schuift de provincies opzij en verstevigt haar greep op gemeentelijke herindelingen. Het kabinet hoopt dat fusiekandidaten vooral zelf het initiatief zullen nemen, maar sluit nieuwe opgelegde trajecten niet uit.
Vrijdag stemde de ministerraad in met het nieuwe beleidskader voor herindelingen, dat per direct van kracht is. Het ministerie plaatste de kreet ‘draagvlak centraal’ boven het persbericht, maar daarin schuilt weinig nieuws. Dat herindelingen moeten steunen op draagvlak – zowel bestuurlijk als maatschappelijk – was al lang het uitgangspunt.
Schaalvergroting
De pijn zit hem erin: in de praktijk willen fusies niet altijd ‘van onderop’ tot stand komen, terwijl ‘versterking van de bestuurskracht’ wel nodig is volgens de provincie die hierop toeziet. Schaalvergroting, waar het dan meestal op uitdraait, kan op twee manieren worden bereikt: door ‘simpele’ samenwerking, of fuseren met andere gemeenten.
Vaak betekent die keuze een dilemma, want aan beide kleven nadelen. Samenwerking holt de lokale democratische verantwoording uit, want de raad raakt bevoegdheden kwijt. Fusies anderzijds, roepen weerstand bij bewoners op, waardoor een deel afhaakt bij de lokale democratie en gewoon niet meer komt stemmen.
Positie minister
Minister Ollongren werkt langs beide sporen aan maatregelen. Het nieuwe beleidskader ziet daarbij dus op de fusiekant van de zaak, en versterkt zoals verwacht haar eigen positie. Dat moet leiden tot een meer ‘gedragen proces’, oftewel herindelingen zonder veel gedoe.
Belangrijk om hierbij te noteren: ‘Dit betekent evenwel niet dat unanimiteit bij gemeentebesturen of steun onder een meerderheid van de inwoners altijd een vereiste is,’ aldus het beleidskader.
‘Geen wiskunde’
‘Evidente bestuurskrachtproblemen’: dat wordt de nieuwe basis voor provincies om in te grijpen. Dat lijkt nogal op het huidige criterium van ‘urgente’ problemen met diezelfde bestuurskracht. Welke kanten het allemaal op kan gaan, blijft voorlopig gissen. De minister houdt het erop dat ‘bestuurskrachtvraagstukken geen “wiskunde” zijn’.
Het verschil met het vorige beleidskader lijkt dan ook eerder in de rol van de minister zelf te zitten. De provincies worden ondanks hun wettelijke taken op dit gebied in feite aangelijnd. Ze moeten daarbij bestuurlijke ‘visies’ gaan ontwikkelen ten aanzien van de gemeenten die ze op de schop willen nemen, bij voorkeur ‘in samenspraak’ met hen.
Vragen en aandachtspunten
De minister gaat er zelf veel dichter bovenop zitten. Zodra iemand bij de provincie bij wijze van spreken het h-woord in de mond neemt, wil Ollongren al geïnformeerd worden. ‘Het overleg met de provincie biedt de mogelijkheid aan de minister van BZK om nadere vragen te stellen en aandachtspunten voor het proces aan de provincie mee te geven,’ zo schetst ze zelf de meerwaarde daarvan.
Dit vindt allemaal plaats in vertrouwelijke sfeer. Pas als een formele procedure start, wordt ook de Kamer op de hoogte gebracht.
Geen gezeur
Gemeenten moeten vervolgens niet zeuren maar meewerken. De minister verwacht dat ze zeker een jaar van tevoren beginnen te leveren, ‘ook indien het gemeentebestuur in beginsel tegen de herindeling is’. Bij gemeentelijke onwil moeten de provincies hun bevoegdheid gebruiken om de totstandkoming van afspraken te ‘bevorderen’.
Ook het genoemde maatschappelijke draagvlak is trouwens aan de gemeente om te regelen, maar Ollongren heeft toch nog iets bedacht: deze inspanningen moeten worden vereeuwigd. ‘Het kabinet vraagt aan de betrokken gemeenten in een logboek bij te houden op welke wijze inwoners en maatschappelijke organisaties betrokken zijn.’
Geef een reactie