Aanpassingen van de Monumentenwet en het Besluit ruimtelijke ordening dagen gemeenten uit om anders om te gaan met cultuurhistorisch erfgoed. Een flinke omslag is daarvoor nodig.
– OPINIE –
De aangepaste Monumentenwet en het Besluit ruimtelijke
ordening (Bro) krijgen grote gevolgen voor gemeenten. Voortaan moeten zij bij
het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met álle
cultuurhistorische waarden van monumenten, en niet meer alleen met
archeologische waarden. Ook worden ze geacht proactief mee te denken over het
cultureel erfgoed, en niet pas in beeld te komen bij de vergunningsverstrekking.
Groen licht
Deze ambities, waarvoor minister Ronald Plasterk het groene
licht heeft gegeven in het vorige kabinet, houden in dat cultuurhistorische
waarden de inspiratiebron worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Hiervoor is het nodig dat gemeenteambtenaren meer deskundigheid ontwikkelen om
cultuurhistorische waarden te onderkennen, te inventariseren en te onderzoeken.
Deze expertise is nog dun gezaaid in gemeenten.
Ongeveer de helft van de Nederlandse gemeenten heeft
niet meer dan 0,1 tot 0,5 fte beschikbaar voor het opstellen en uitvoeren van
monumentenbeleid. Hiertoe behoren ook
gemeenten met meer dan honderd Rijksmonumenten. In veel kleinere gemeenten
is monumentenzorg slechts ‘een taak erbij’ voor ambtenaren bouw- en
woningtoezicht. Vaak is de aandacht voor cultuurhistorie binnen een gemeente
afhankelijk van de persoonlijke interesse van een wethouder of een ambtenaar. Bezuinigingen dreigen de kennis van en de capaciteit
voor cultuurhistorie nog verder uit te hollen.
Schadelijk
Deze houding is schadelijk voor het behoud van
waardevol cultureel erfgoed. Al twee jaar geleden constateerde de Erfgoedinspectie dat het gebrek aan deskundigheid en
capaciteit bij zestien gemeenten met 150
tot 200 zijn sporen nalaat. Zo is onder andere inzicht in de aanwezige
cultuurhistorische waarden onvoldoende aanwezig en er is gebrek aan toezicht op
de uitvoering van de restauraties. Eén op de drie gemeenteambtenaren
monumentenzorg acht de eigen gemeente nog niet in staat om het behoud van
cultuurhistorisch erfgoed op doordachte wijze in te passen in de ruimtelijke
ordening.
De aangepaste Monumentenwet en het Bro prikkelen
gemeenten om de aandacht voor cultureel erfgoed breder en dieper te verankeren
in het gemeentelijk apparaat. Daarvoor is het noodzakelijk om de capaciteit te
vergroten die gemeenten beschikbaar stellen voor cultureel erfgoed.
Ook de samenwerking tussen monumentenambtenaren en
ambtenaren op het gebied van ruimtelijke ordening moet worden verbeterd, zodat
zij leren van elkaars expertise. Tenslotte hoort in deze veranderde
omstandigheden ook de oprichting van een Erfgoedacademie een kans te krijgen,
een initiatief dat tot nu toe weinig steun kreeg van Rijk en gemeenten.
Belangrijk
is dat gemeenten inzien dat monumentenzorg niet alleen investeringen vergen,
maar ook opbrengsten genereren. Monumentenzorg
zorgt voor investeringen in de lokale economie, met name in hooggekwalificeerde
arbeid in de restauratiebouw, zo staat in het adviesrapport Investeren in monumenten 2010 van het Restauratiefonds.
Vastgoedwaarde
Daarnaast profiteren eigenaren van woonhuis-monumenten en omwonenden van de hogere
vastgoedwaarden die monumenten hebben ten opzichte van gewone panden. De lokale
economie krijgt een impuls dankzij toerisme. Een omgeving met veel cultureel
erfgoed is verder een aantrekkelijke vestigingsplaats voor hoogopgeleide en
creatieve mensen en bedrijven. Uiteindelijk nemen de belastinginkomsten voor
gemeenten hierdoor toe. De hogere vastgoedwaarde van historische gebouwen
levert gemeenten extra inkomsten op via de onroerendezaakbelasting. Ook de
toeristenbelasting stijgt voor gemeenten met veel cultureel erfgoed.
Om deze voordelen te benutten kunnen sommige gemeenten
een steun in de rug goed gebruiken. Het Rijk is daarvoor mede vanuit het eigen
financiële belang een goede partner. Voor elke euro die het Rijk uitgeeft voor
monumentenzorg, vloeit 1,50 euro terug in de schatkist.
Ook provincies
kunnen de helpende hand reiken, met name door ervoor te zorgen dat
de provinciale Steunpunten, de Monumentenwacht
en provinciale welstands- en monumentenorganisaties goed functioneren.
Gezamenlijke krachten zijn nodig om de vele kansen van onze rijke cultuurhistorie
te benutten. Vanuit de wet- en regelgeving is de voorzet gedaan. Het woord is
nu aan Rijk, provincies en gemeenten.
Frank Vehof is medewerker marktontwikkeling
& strategische advisering bij het Nationaal
Restauratiefonds.
GerhardMark van der Waal says
Mijn ervaring (o.a. als vz moncie) is dat er bij gemeenten weinig tot geen sprake is van visie-ontwikkeling mbt het cultureel erfgoed. Zolang dat ontbreekt kan een ambtenaar alleen technisch reageren, nooit proactief. Wat wil een gemeente met het erfgoed? Daar moet duidelijkheid over zijn.
We kunnen voorts mogelijk lessen trekken uit het Australische beleid dat er voor elk (rijks)monument een ‘conservation plan’ gemaakt moet worden. Dat schept de mogelijkheid dat ambtenaar en eigenaar/beheerder samen bepalen wat de mogelijkheden van veilig stellen/versterken van cultuurhistorische waarden zijn.
Stef says
Goed artikel, helder over een deel van wat op de gemeenten afkomt.
@Tjeenk Willink. Spijtig dat er direct weer negatief commentaar komt op monumentenzorg. U suggereert dat de ambtenaar eigenlijk niets moet zeggen, en de eigenaar/ondernemer/investeerder met het pand mag doen wat ze willen. Dat is, in mijn eigen ervaring, een uitnodiging tot sloop en nieuwbouw. Weg monument.
Misschien bedoelt u het niet zo, maar vaak moet de ambtenaar de stok achter de deur zijn, en het is dan ook goed dat dit artikel aangeeft hoe die stok in de toekomst werkt.
Anoniem says
Goed artikel, eens met de stelling van tjeenk willink. Daarnaast vind Ik het spijtig dat u in de eerste alinea stelt dat het gaat om de bescherming van cultuurhistorische waarden van monumenten, het is juist breder!
J.W. Tjeenk Willink says
Het is toch niet de ambtenaar die ons historisch erfgoed redt, maar de eigenaar/ondernemer/investeerder. Het meest zinvolle dat de ambtenaar kan doen is mee te met het maken van zodanig flexibele bestemmingsplannen dat een eigenaar/ondernemer zodanig kan ondernemen dat hij zijn eigen broek kan ophouden