Een rekenkamer kan individueel worden geregeld, waarbij een gemeente, provincie of waterschap simpelweg zijn eigen rekenkamer instelt. Maar de mogelijkheid bestaat ook om een gemeenschappelijke versie in te stellen. Die rekenkamer werkt dan dus voor meerdere gemeenten, provincies en/of waterschappen.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet versterking decentrale rekenkamers in 2023 moeten zowel gemeenten, provincies als waterschappen verplicht een rekenkamer instellen. Voor gemeenten en provincies betekent dit dat de mogelijkheden van een andere uitvoering van de rekenkamerfunctie zijn komen te vervallen. Voor waterschappen betekent het een geheel nieuwe plicht.
Gemeenschappelijke rekenkamer
De wetgeving is op dit punt overigens innerlijk tegenstrijdig. Zo kunnen gemeenten onderling een gemeenschappelijke rekenkamer oprichten. Hetzelfde geldt voor provincies onderling en voor waterschappen onderling. De Gemeentewet, de Provinciewet respectievelijk de Waterschapswet geven daarvoor de grondslag. Zo nemen 11 van de 12 provincies deel in een gemeenschappelijke kamer.
De Gemeentewet en de Provinciewet geven voorts de grondslag voor een gemeenschappelijke variant tussen gemeenten en provincies. De Waterschapswet voor tussen gemeenten en waterschappen, tussen gemeenten, provincies en waterschappen of tussen provincies en waterschappen (al kloppen de verwijzingen naar de artikelen in de Wgr niet volledig). Maar de Gemeentewet en de Provinciewet geven die mogelijkheid niet aan gemeenteraden en provinciale staten. De vraag rijst dus of zo’n gemeenschappelijke regeling wel tot stand kan komen. Het zou goed zijn als dit bij de Verzamelwet BZK 20XX meegenomen zou worden.
Geen aparte rechtspersoon
De gemeenschappelijke rekenkamer moet altijd worden ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling, in de vorm van een gemeenschappelijk orgaan. Dat betekent dus dat het géén aparte rechtspersoon is, maar voor zover er personeel moet worden aangenomen bijvoorbeeld, onderdeel is van een of meerdere van de deelnemers (de centrumgemeente(n)).
Ook opdrachten aan onderzoeksbureaus moeten via ten minste een van de deelnemers verleend worden, omdat voor het sluiten van een overeenkomst tot opdracht ook rechtspersoonlijkheid is vereist. De gemeenschappelijke rekenkamer kan dat natuurlijk wel in mandaat en volmacht van de betreffende deelnemer(s) beslissen. Maar is dus niet geheel onafhankelijk in deze. Datzelfde geldt overigens voor de individuele rekenkamer, die gebruik maakt van de eigen gemeente als rechtspersoon.
Eigen begroting en jaarrekening
Wat bijzonder is, is dat de gemeenschappelijke rekenkamer wél een eigen begroting en jaarrekening moet opstellen. De bepalingen uit de Wgr die daarover gaan zijn immers niet uitgezonderd, zoals dat bijvoorbeeld wel geldt bij de bestuurssamenstelling en de verantwoordingsrelaties. Dat betekent dus dat het gemeenschappelijk orgaan zelf zijn budget vaststelt, waarbij de gemeenteraden slechts zienswijzen kunnen geven.
Verplichte uitgave
Die begroting is vervolgens een verplichte uitgave voor de raad. Dat is dus wezenlijk anders dan bij een individuele rekenkamer, waarbij de gemeenteraad het budget bepaalt. Het is dus goed om hierover nadere afspraken vast te leggen in de gemeenschappelijke regeling, om voor de raden ongewenste uitgaven te voorkomen.
Geef een reactie