In veel gemeenten staan de collegeprogramma’s bol van mooie voornemens om de inbreng van inwoners bij het gemeentelijk beleid te verruimen. In de dagelijkse praktijk, zo kan ik in menig rekenkameronderzoek constateren, struikel je over de teleurstellingen.
Raadsleden nemen uiteindelijk soms tóch beslissingen die afwijken van de uitkomst van een participatieproces. Hoe helder de slotsom van dat proces ook was. De deelnemers blijven vervolgens ontgoocheld achter. Ze geven aan hun vertrouwen in de overheid helemaal verloren te hebben door het participatieavontuur.
Spanning onvermijdelijk
Dat er spanning zit op participatie is in ons democratisch systeem onvermijdelijk. Met torenhoge verwachtingen beginnen de inwoners eraan; nu hebben zij het voor het zeggen. Alleen, het verruimen van de mogelijkheden voor meer invloed van de inwoners staat haaks op ons basisprincipe van de representatieve democratie. Zeker, aan dat principe wordt al decennialang gemorreld. Daardoor zijn er ook meer mogelijkheden voor inspraak en participatie ontstaan.
In onze representatieve democratie vertrouwen wij na verkiezingen alle beslissingsmacht toe aan gekozen vertegenwoordigers. Wij vinden het zelfs belangrijk dat die zonder ‘last of ruggespraak’ hun werk doen. Dat laat raadsleden dus nog alle ruimte een geheel eigen beslissing te nemen. In hun verantwoording om de uitkomsten van participatieprocessen terzijde te schuiven, stellen raadsleden geregeld dat de participanten niet representatief zouden zijn voor alle inwoners.
Recht van raadsleden
Eén over de uitkomst van de participatie ontevreden inspreker tijdens de raadsvergadering is soms al genoeg om alle opbrengsten opnieuw ter discussie te stellen. Is die ene inwoner dan plotseling wél representatief? Dat doet er eigenlijk niet toe, raadsleden vinden dat zij het recht hebben op hun eigen afweging. Want zij zijn toch in algemene verkiezingen verkozen tot het hoogste besluitvormend orgaan.
Nu is de tijd dat gezag en aanzien van raadsleden buiten enige twijfel stonden al decennialang voorbij. Dat weten raadsleden zelf ook wel, en daarom zijn ze heus wel bereid vrijwillig afstand te doen van een deel van hun besluitvormingsbevoegdheid. Maar dat betekent ook weer niet dat participanten opeens ‘alles’ voor het zeggen hebben.
Groot afbreukrisico
Als beide partijen, volksvertegenwoordigers en participanten, dit beseffen, ontstaat de ruimte voor weer zo’n mooi oud-Hollandse traditie van ‘schikken en plooien’. Dan worden in elk participatieproces specifieke afspraken gemaakt over ieders inbreng en de uitvoering van het proces. Zoals iedereen weet, is polderen een moeizaam en langdurig proces. Alleen daarom al kan er nog steeds veel fout gaan.
Het afbreukrisico in participatieprocessen is zodoende groot, zowel voor de participanten als de gemeenteraad. Maar dat maakt participatie voor mij elke keer weer een uiterst interessant thema voor onderzoek. Het is ook niet verwonderlijk dat dit onderwerp in de top 5 staat van gangbare rekenkameronderzoeken. Er is nog een wereld te winnen.
Peter Castenmiller is verbonden aan PBLQ. Hij is betrokken bij verschillende rekenkameronderzoeken naar inwonerparticipatie. Tevens geeft hij les over de inrichting en het functioneren van de lokale democratie aan de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit.
Geef een reactie