In het Programma Westerkwartier Natuurinclusief is gewerkt aan het natuurinclusiever maken van agrarische bedrijven. De gemeente, overheden, agrariërs en beheerorganisaties liepen tijdens een 3-jarig traject samen op. Samenwerking loopt als een rode draad door het proces.
Hoe maak je melkveehouderijbedrijven en het omliggende landschap in de gemeente natuurinclusiever? Deze vraag stond centraal in het Programma Westerkwartier Natuurinclusief, onderdeel van het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland. Dat heeft als ambitie het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen als één overheid te laten werken voor een ‘economisch vitaal, leefbaar en ecologisch duurzaam platteland’. Het traject leidde tot verschillende inzichten en lessen, zo staat samengevat in het slotstuk van het onderzoek met daarin het proces, de stappen en de evaluatie.
Natuurinclusieve inspiratie
Een belangrijk doel van het programma was om overheden, agrariërs en beheerorganisaties te inspireren verder te gaan met een meer natuurinclusieve aanpak. Van de ongeveer 600 agrarische bedrijven in Westerkwartier zijn er 300 (melk)veebedrijven, 40 van hen werkten mee aan het traject. Die samenwerking hielp om inzicht te krijgen hoe het werkt op het boerenbedrijf, welke mogelijkheden er zijn om meer natuurinclusief te gaan boeren en ook waarom dit soms niet kan.
Balans tussen landbouw, natuur en economie
Verantwoordelijk wethouder Bert Nederveen: ‘Natuurinclusief gaat vooral over het evenwicht tussen landbouw, natuur en economie. In de moderne landbouw moeten zaken vaak zo efficiënt mogelijk gebeuren. Waar je vroeger bijvoorbeeld kruidenrijk grasland zag, is dat nu vaak vervangen door Engels raaigras. Natuurzaken zijn wat op de achtergrond geraakt, dat heeft bijvoorbeeld effect op biodiversiteit. Toen de kans voorbij kwam om aan het onderzoekstraject mee te doen, hebben we ons aangemeld en middelen aangevraagd want we zien ook dat er iets moet veranderen in de landbouw. Ook omdat we een echte landbouwgemeente zijn.’
Aan het hart
Nederveen legt uit dat je als gemeente op dit terrein eigenlijk niet zoveel verantwoordelijkheden en bevoegdheden hebt. ‘Dat zit toch meer bij de provincie en het Rijk. Maar ja, het gaat wel om ónze gemeente, ons grondgebied en onze inwoners. We hebben daarom bewust een stap vooruit gezet om te laten zien dat het onderwerp en alle agrariërs ons als gemeente aan het hart gaan’. Volgens hem schuilt daar ook een advies in voor andere gemeenten: laat je gezicht zien bij agrariërs. ‘Laat zien dat je opkomt voor hun belangen, ook al ga je er niet per se over. Dat is heel belangrijk. Juist nu.’
Het traject duurde 3 jaar en er waren momenten dat de actualiteit hen dreigde in te halen. ‘Corona, Oekraïne, de stikstofdiscussie, derogatie en in de loop van het programma ook de boerenprotesten. Op een gegeven moment zagen sommige boeren ons programma als te veel verandering. Toch lukte het om juíst die positieve beweging in te zetten.’
‘Samen kom je verder’
Samenwerking blijkt een belangrijke drijver van het project. Of zoals Nederveen het verwoordt met een Afrikaans gezegde: ‘Alleen ga je sneller, samen kom je verder.’ Er was een stuurgroep met de 4 overheden, net als een brede vertegenwoordiging van alle betrokken partijen: LTO, Collectief Groningen West, Staatsbosbeheer en Groninger landschap. Plus een goed programmateam met goede relaties met alle partijen.
Nederveen: ‘We hebben veel samengezeten. Er was ook veel interactie tussen agrariërs onderling. Het zou mooi zijn als dat laatste nog op een bepaalde manier wordt vormgegeven. Een idee is bijvoorbeeld om meer te doen met de combinatie tussen landbouw en agrariërs. Veehouders hebben vaak mest over en akkerbouwers hebben mest te kort, dat halen ze soms zelfs uit Brabant. Dat is natuurlijk zonde. Dat kunnen we veel beter in ons gebied laten plaatsvinden.’
Gebiedsoffertes
Tijdens het project wordt ook gewerkt aan het creëren van draagvlak door samenwerking. Zoals met gebiedsoffertes. ‘Een mooi systeem dat ik eerlijk gezegd niet kende,’ licht de wethouder toe. ‘Partijen geven op lokaal niveau richting de overheid aan wat zij kunnen bieden. Zoals bedrijven uit de veeteelt en akkerbouw die samen zeggen: wij kunnen een groot deel van het mestprobleem oplossen. En ook op het gebied van natuurmaatregelen zijn hier allerlei mogelijkheden. Zo wordt niet van bovenaf opgelegd wat agrariërs doen, maar geven ze juist zelf aan wat ze kunnen. Dit is ook om te rekenen naar het verminderen van stikstofuitstoot bijvoorbeeld. Dat is natuurlijk voor het draagvlak heel erg goed. Als je dat proces van onderaf ondersteunt en begeleidt, dan kun je veel meer bereiken.’
Gezamenlijke werkgroep
Ook na het afsluiten van het traject blijft de samenwerking voortbestaan. ‘Een mooi voorbeeld daarvan is de werkgroep Wenakker, waarvoor onze gemeenteraad zelf het initiatief nam. Wenakker is Gronings voor een akker aan het eind waarop je als boer met trekker of paard omkeert. In die werkgroep zit er iemand van elke fractie, 8 mensen in totaal, net als 8 agrariërs. Zij houden zich bezig met de raakvlakken van het gemeentelijk bestuur en de landbouw. Daarnaast focussen zij zich op het verbeteren van het contact tussen de landbouw, plaatselijke volksvertegenwoordiging en gemeentelijke organisatie. Zo nu en dan vindt er een bedrijfsbezoek plaats om op die manier in de praktijk te kijken. Dat werkt heel goed uit. De groep is in de nadagen van dit traject opgezet en wordt nu voortgezet.’
Lessen en inzichten
De evaluatie van het 3-jarige traject brengt veel conclusies en bruikbare inzichten om te gebruiken binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Zo blijkt het voor een grote groep boeren lastig om financiële stappen te zetten. Onder andere door hun huidige financieringslast, het huidige beleid en oplopende kosten, maar ook omdat natuurinclusieve diensten financieel nog te weinig opleveren. Verder is betaalbare grond een belangrijke sleutel voor de transitie naar natuurinclusieve landbouw.
Kleine stappen
Daarentegen blijkt ook dat boeren wel bereid zijn om (kleine) stappen te zetten voor een natuurinclusieve bedrijfsvoering, aldus Nederveen. ’En ook met kleine stappen kun je mooie dingen doen. Er zijn bijvoorbeeld bedrijfsnatuurplannen gemaakt waarbij we keken hoe de betreffende onderneming meer aandacht kan besteden aan de natuur. En dat blijkt dat er best wel veel kan. Dat hoeft niet allemaal groots en meeslepend te zijn. Denk aan heggen plaatsen op erven voor meer biodiversiteit, en het vrijhouden van slootkanten.’
Een transitie kost tijd, geld én samenwerking. ‘Succes is niet vanzelfsprekend: als overheden moeten we wel over de brug komen met goede wetgeving, waar nodig voldoende financiële tegemoetkoming en afspraken waar boeren van op aan kunnen. We hebben elkaar nodig!’
Geef een reactie