Ministeries grijpen met wetgeving te veel in op taken die onder de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur vallen. Dat stelt prof.mr. Elzinga in een analyse van het wetsvoorstel Wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH).
De eerste alinea van de conclusie van de analyse zet de toon: “De omgevingsdienst is een nieuwe tak aan de boom van het regionale bestuur. Het voorgestelde wettelijke format kent een opzet die afwijkt van andere vormen van regionaal bestuur. En dat is een structureel grondpatroon. In iedere (departementale) beleidssector zijn er (verkokerde) overwegingen om voor de ene of de andere vorm te kiezen. Op grond van strikte doelmatigheidsoverwegingen kunnen de argumentaties die daaraan ten grondslag liggen wellicht overtuigen, maar het gevolg daarvan is wel een aanzienlijke verbrokkeling van het openbaar bestuur. Bovendien leidt die verkokerde vormgeving er toe dat sectorale belangen domineren, waardoor het decentraal bestuur veren moet laten.”
De bestuurslaag die als belangrijkste wordt aangemerkt (want het dichtst bij de burger) heeft dus de minste grip.
Elzinga stelt onder meer dat het wetsvoorstel Wet VTH een verplichtend karakter heeft dat haaks staat op de gedachte van (vrijwillige) samenwerking van gemeenten en andere decentrale overheden. Door de verplichting ontstaan bovendien ongewenste dubbele sturingsposities. Het Rijk kan dusdanige verplichtingen voor samenwerkingsvormen en de aansturing daarvan in een wet opnemen, dat het te veel gaat bepalen hoe lokaal beleid moet worden uitgevoerd. Daarmee beperkt het Rijk de sturingsmogelijkheden van het lokaal bestuur.
BZK
Regionale samenwerkingsverbanden zijn geen formele bestuurslaag. Daarom stelt Elzinga dat de minister van Binnenlandse Zaken zou moeten toetsen welke gevolgen regelgeving heeft voor het openbaar bestuur. De minister van BZK moet de samenhang bewaken en zo nodig interveniëren om onduidelijkheden in de verantwoordelijkheidsverdeling te voorkomen.
Precedentwerking voor samenwerking werk, zorg en jeugd
Bovendien kan het wetsvoorstel Wet VTH volgens Elzinga een ongewenste precedentwerking hebben. Want als in het fysieke domein verplichtingen worden opgelegd aan samenwerkingsverbanden die van onderop zijn ontstaan, zou dat ook kunnen gebeuren met bijvoorbeeld de samenwerkingsverbanden die gemeenten hebben gevormd op het gebied van werk, zorg en jeugd. Dat zou grote gevolgen hebben voor decentrale overheden.
“Eén van de centrale uitgangspunten in het BZK-beleid is het opruimen van regionale hulpstructuren en het herstellen van de positie van de hoofdstructuur. Onder invloed van sectorale wetgeving – zoals de Wet VTH – ontwikkelt de bestuurlijke werkelijkheid zich in geheel tegengestelde richting”, aldus schets het rapport.
Gemeenteraad zinloos
Het wettelijk verplichten van bepaalde samenwerkingsvormen heeft ook negatieve effecten voor de gewenste horizontale controle van colleges door de gemeenteraad. Immers, als gemeenschappelijke regelingen verplicht zijn, zijn er naast lokale kaders ook kaders van het Rijk. “Controle door gemeenteraden heeft weinig zin als de besluiten elders worden genomen en deze besluitvorming plaatsvindt op beleids- en rechtsgronden die ook van elders komen”, aldus Elzinga in het rapport.
Aanleiding
De VNG heeft prof.mr. Elzinga om een objectieve analyse van het wetsvoorstel Wet VTH gevraagd. De VNG heeft grote bezwaren tegen dit wetsvoorstel en heeft deze bezwaren ook bij de Tweede Kamer kenbaar gemaakt.
In juni komt een commissie onder leiding van Aleid Wolfsen met een evaluatie van de RUD’s. Ook deze commissie is ingesteld op verzoek van de VNG. De commissie zal de bevindingen van Elzinga betrekken bij de evaluatie.
Geef een reactie