In de afgelopen 4 jaar heb ik bij zo’n 25 gemeenten advies mogen geven voor grotere en kleinere bezuinigingsoperaties. Tijd om daar de balans over op te maken. “De grootste valkuil is de shared service.”
Gemeenten hebben de afgelopen jaren op ingrijpende en indrukwekkende manieren de tering naar de nering gezet. Ze hebben heldere en stevige beslissingen durven nemen. Snijden in de organisatie, snijden in de faciliteiten, snijden in de voorzieningen voor de burgers en bedrijven, het versneld en versterkt invoeren van het profijtbeginsel (de gebruiker betaalt en de algemene middelen betalen niet). Heel beperkt is gekozen voor het verhogen van de ozb.
1. Technische bezuinigingen
Dat hebben ze in het algemeen slim en praktisch en goed gedaan. Ze hebben eerst gezocht naar technische bezuinigingen, dingen die geen pijn doen (wegstrepen van onderuitputting, spelen met afschrijvingstermijnen). Dat is nu wel zo’n beetje voorbij; ik vind daarin steeds minder mogelijkheden.
Na die technische bezuinigingen komen ze al snel achter de harde werkelijkheid: de volgende bezuinigingen kosten altijd óf banen, of de kosten voor de gebruiker gaan omhoog. Dat kan je verstoppen achter mooie woorden, maar mooier wordt het daardoor niet.
2. Minder ambtenaren en inhuur
Politici en burgers roepen al snel: die bedrijfsvoering is zo duur: het moet met minder ambtenaren. Dat is vaak waar. Bestuur en burgers hebben heel vaak om heel zorgvuldige en uitgebreide dienstverlening gevraagd en dat leidde soms tot een groot ambtelijk apparaat. En soms hebben bureaucratische organisaties zichzelf aangepraat dat dat nodig was; zie mijn eerdere column over de wet van Parkinson.
Het valt mij op dat de ambtelijke formatie in den brede fors is teruggelopen; niet overal, maar in heel veel gemeenten wel. De meest uitzonderlijke daarin is een 100.000+ gemeente die – als alles volgens plan verloopt van de 1.200 ambtenaren die er in 2010 waren, door inkrimping, sanering en privatisering zakt naar 750 ambtenaren. Dat is extreem, maar 10 procent zie ik er overal wel afgaan.
Dat is overigens niet gemakkelijk. De sociale statuten en andere arbeidsvoorwaarden maken dat gemeenten niet makkelijk dergelijke keuzes kunnen effectueren. Eigenlijk is het wel heel jammer dat in alle cao-onderhandelingen het mes hierbij in het luid krijsende varken is blijven steken. Een cao die gemeenten helpt hun keuzes waar te maken en die ambtenaren helpt om van werk naar werk te komen, was een belangrijk hulpmiddel geweest.
Daarnaast is de inhuur van derden teruggelopen: van 1,5 miljard euro in 2008 naar ongeveer 1 miljard euro. Dat kan de komende jaren lastig worden: minder ambtenaren, en niet minder vragen van bestuurders; dat gaat knellen.
3. Abspecken
Na de technische bezuinigingen en de bedrijfsvoering komt de volgende fase: het abspecken[1] op veel terreinen: een lager onderhoudsniveau voor wegen en groen, een korting op subsidies, en soms ook het aanscherpen van het profijtbeginsel: kostendekkende tarieven.
Tot en met dit punt is het allemaal goed te doen. Burgers klagen niet al te hard, ambtenaren accepteren dat het ook wel wat minder kan, gesubsidieerde instellingen krijgen het zuchtend en steunend voor elkaar.
4. Kerntakendiscussie
Een aantal gemeenten moet veel verder gaan. Dat zijn de gemeenten waar de keus is: linkerarm eraf, of rechterarm eraf? Sluiten we de bibliotheek, of het laatste zwembad? Stoppen we met subsidies voor de peuterspeelzalen of stoten we de begraafplaatsen af?
Dat heet: kerntakendiscussie. Als je dat met elkaar goed doet, goed luistert naar de kwaliteitsargumenten van burgers, goed met elkaar in debat gaat over de vraag wat écht belangrijk is voor de burgers (en dat is overal anders, echt waar; de ene gemeente hecht aan veiligheid, de andere aan jeugdvoorzieningen, om maar eens twee voorbeelden te noemen), dan kan dat heel verrijkend zijn. Voor de komende 10 jaar staat dan de lijn van de gemeente vast; dat geeft raden, colleges en ambtenaren houvast.
Bovendien zie ik gemeenten die eenmaal op dit niveau zijn aangeland een nieuwe benchmark worden: sober, zuinig, een afgeslankte ambtelijke organisatie, ze hebben geleerd om heldere keuzes te maken. Eigenlijk de gemeente van de toekomst: een normaal sober Nederlands peil. Met de basisvoorzieningen die de eigen burgers willen, maar niet meer dan dat.
Wanneer het mis gaat
Helaas denken dromerige gemeentebestuurders soms aan pijnlijke keuzes te kunnen ontkomen door een vlucht naar voren te maken, bijvoorbeeld door te fuseren of door dienstverlenende organisatieonderdelen met anderen te gaan delen zonder dat de kwaliteit van het werk of de continuïteit dat noodzakelijk maken.
Ik sluit me volledig aan bij het COELO: ik heb nog nooit gezien dat een grotere gemeente per definitie efficiënter is dan een kleinere, al zijn er grotere gemeenten met een krachtig bestuur en management die heel efficiënt kunnen zijn, maar dat kunnen kleinere gemeenten ook.
Wel heeft de grotere organisatie altijd meer last van de wet van Parkinson: work expands to fill the time available: bureaucratie doet meer bureaucratie ontstaan. Bovendien: hoe groter de gemeente, hoe slechter de stem van de burger opgevangen wordt.
De grootste valkuil echter is die van de shared service: denken dat het beter gaat als je de zeggenschap over het werk dat je betaalt afgeeft aan een groep bestuurders. Denk aan het citaat van Robert Heinlein: a committee is a lifeform with six or more legs and no brains.
Gemeentebesturen hebben geld nodig om beleid te maken om maatschappelijke problemen op te lossen. Dat is een flinke prikkel om doelmatig te worden. Groepen bestuurders van beheersorganisaties hebben die prikkel niet. Zij geven dan ook al snel de voorkeur aan de lieve vrede en die leidt helaas zelden tot een optimale productiviteit.
[1] De term werd door voormalig Bondskanselier Helmut Kohl gemunt: hij ging regelmatig ’s zomers naar een Kürort om “ab zu specken” als zijn broeksriem te kort werd.
Geef een reactie