De afgelopen tijd zijn enkele zogenoemde outlaw motorcycle gangs (OMG) verboden door de rechtbank. Het dragen van de bijbehorende jasjes of ‘colors’ is niet toegestaan. Een gebruiker van VIND Handhaving wil weten: op welke grond kunnen wij deze colors in beslag nemen?
Antwoord op de vraag
In de jurisprudentie worden de motorclubs (als vereniging) verboden ter bescherming van de openbare orde en veiligheid. Zie bijvoorbeeld het verbod op motorclub Satudarah, reeds op 18 juni 2019 door het hof in hoger beroep in stand gehouden. Ook Hells Angels Motorcycle Club Holland is ontbonden en verboden. Op 7 juni 2019 werd tevens motorclub No Surrender verboden.
Al deze verboden zijn (nog) niet onherroepelijk, omdat er nog hoger beroep of cassatie kan worden ingesteld.
Hand-out / Onderzoeksrapport
Het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie heeft dus bij de rechter civiele verboden gevraagd en gekregen tegen enkele motorclubs. De rechter heeft die motorclubs desgevraagd aangemerkt als vereniging en heeft ze vervolgens verboden, om reden dat ze in strijd zijn met de openbare orde.
Wat te doen wanneer een lid van een verboden club het bij die club horende jasje, ook wel colors genoemd, in het openbaar blijft dragen? Kan daar dan strafrechtelijk en/of bestuursrechtelijk tegen worden opgetreden? Wie de Hand-out handhavingsmogelijkheden civiel verbod OMG 21 juni 2018 leest, krijgt de indruk dat dat inderdaad mogelijk is. De politie zou, op grond van artikel 3 Politiewet, het jasje in beslag kunnen nemen.
Afgezien van de vraag of een verbod van een OMG zin heeft en het in beslag nemen van een jasje daadwerkelijk bijdraagt aan het handhaven van de openbare orde, is het ook de vraag of de stellingname in de aangehaalde hand-out juridisch klopt. “Politie en Wetenschap” heeft hier onderzoek naar laten verrichten. Het onderzoeksrapport is eind maart jongstleden verschenen en schetst een ander beeld dan de hand-out. Het maakt daarbij onderscheid tussen een verbod dat onherroepelijk is en gevallen waarin dat nog niet zo is.
Fase dat verbod niet onherroepelijk is
Een colorverbod of anderszins een beperkende maatregel op uiterlijke kenmerken levert een inhoudelijke beperking op van de vrijheid van meningsuiting én een beperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Een dergelijke beperking is uitsluitend toegestaan indien zij is neergelegd in een wet in formele zin die expliciet tot doel heeft om de vrijheid van meningsuiting te beperken.
De Gemeentewet en ook bepalingen in de APV voldoen niet aan die eis. De hand-out stelt ten onrechte dat deze artikelen voor de burgemeester een grondslag kunnen bieden om op te treden tegen het dragen van clubkleding en het voeren van logo’s in de fase dat de verbodenverklaring (nog) niet onherroepelijk is.
In de situatie dat bij bestuursrechtelijk handhaven van een verbodenverklaring de genoemde grondrechten geen rol spelen, kan de verbodenverklaring mogelijk slechts een extra reden zijn om openbare-orderechtelijke bevoegdheden aan te wenden. Vrees voor verstoring van de openbare orde of wanordelijkheden is immers dan eerder gerechtvaardigd. Het vormt echter geenszins een zelfstandige grond voor bestuurlijk optreden, aangezien voor overheidshandelen – in het bijzonder indien het negatief overheidsoptreden betreft – altijd een wettelijke grondslag is vereist.
Bestuursrechtelijk optreden dient altijd terug te voeren te zijn op een wettelijke bevoegdheid. Wel kan het gegeven dat personen de verbodenverklaring dreigen te schenden, bijdragen aan (ernstige) vrees voor (ernstige) verstoring van de openbare orde of (ernstige) wanordelijkheden. Deze vrees kan de inzet van openbare-orderechtelijke bevoegdheden van de Gemeentewet legitimeren. Maar dit geldt niet in fase 2a, wanneer het verbod nog niet onherroepelijk is.
Fase dat verbod onherroepelijk is
In de fase dat de verbodenverklaring onherroepelijk is geworden, geldt een ander juridisch regime. In dat geval is deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden organisatie strafbaar.
Tevens levert een (dreigende) overtreding van deze strafbepaling (vrees voor) een verstoring van de openbare orde op. Het levert zelfs (vrees voor) een ernstige verstoring van de openbare orde op. Gelet hierop kan de burgemeester in beginsel gebruikmaken van zijn openbare-orderechtelijke bevoegdheden.
De burgemeester is echter niet gerechtigd van de Grondwet af te wijken. Een beperking van grondrechten door een licht bevel of een noodbevel of -verordening dient te voldoen aan de grondwettelijke beperkingensystematiek van de grondrechten in kwestie, zoals het recht op privacy in artikel 10 van de constitutie.
Een burgemeesterlijk bevel dat het dragen van full colors verbiedt, is uitsluitend toegestaan indien hiervoor een basis wordt geboden in een wet in formele zin die expliciet tot doel heeft dit grondrecht te beperken. Geen van de in de Gemeentewet relevante bepalingen, noch APV-bepalingen voldoen echter aan deze eis.
Een dergelijk bevel is geen geringe inbreuk. Een bevel van de politie op grond van artikel 3 Politiewet voldoet om die reden evenmin aan de gestelde eisen om het recht op privacy te beperken.
Conclusie
Nog afgezien van de vraag of de gemeente hierin een taak heeft, is de conclusie dat binnen de huidige wetgeving niet of nauwelijks – strafrechtelijk en bestuursrechtelijk – ruimte bestaat om op te treden tegen het dragen van jasjes van een OMG/vereniging die door de civiele rechter verboden is.
De gevolgen van een nog niet onherroepelijke verbodenverklaring (fase 2a) zullen ongeregeld blijven of gewoon heel beperkt zijn zolang de wet op dit punt niet wordt gewijzigd. Zolang artikel 140 lid 2 Sr niet wordt gewijzigd, of anders wordt geïnterpreteerd of toegelicht is het tot op heden niet mogelijk te handhaven op clubkleding o.g.v. dit artikel.
Geef een reactie