Na maanden van onderhandelingen overhandigde Ed Nijpels op 21 december 2018 de eerste versie van het rapport van het Klimaatberaad aan minister Wiebes. Op 13 maart jongstleden zijn de doorrekeningen van het CPB bekendgemaakt. De doelstelling is duidelijk: 49% minder uitstoot van broeikasgassen in 2030 dan in 1990.
Het Klimaatakkoord bevat een pakket aan maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstelling bereikt wordt. Welke rol is daarvoor weggelegd voor de gemeenten? Deze vraag stond centraal in het interview gehouden met Ed Nijpels.
Wat is uw rol als voorzitter van het Klimaatberaad?
Nijpels: ‘Mijn belangrijkste rol is te zorgen dat alle vijf de klimaattafels hun huiswerk goed doen en dat er voorstellen liggen die optellen tot 49% CO2-reductie. Daarbij is het van cruciaal belang dat ook de samenhang klopt. Aan veel tafels werd bijvoorbeeld begerig gekeken naar biomassa als deel van de oplossing. Zonder de coördinatie van het Klimaatberaad, waar ik de voorzitter van ben, zou het opgetelde gebruik meer zijn dan de beschikbare biomassa en zou het misschien ook laagwaardig gebruikt worden. Ook de afstemming tussen de elektriciteitstafel en andere tafels is zo’n voorbeeld. Het aanbod van duurzame stroom moet gelijke tred houden met de elektrificatie van het vervoer en de industrie. Als er grote windparken gebouwd worden terwijl er nog weinig vraag is, gaat het mis, maar andersom ook. Als de industrie in grote stappen van het gas afgaat, maar er is niet genoeg duurzame stroom, schieten we per saldo niets op. Dan moet de industrie haar stroom alsnog uit fossiele bronnen halen.’
Welke effecten zal het Klimaatakkoord hebben op de gemeente?
Nijpels: ‘Wij schatten in dat 30-40% van de uitvoering door decentrale overheden moet gebeuren. Ik noem een voorbeeld. Bij de verduurzaming van de gebouwde omgeving moeten gemeenten voor 2021 een warmteplan klaar hebben. Daarin staat welke wijk wanneer verduurzaamd wordt. Dat is onderdeel van de Wijkaanpak die in het Klimaatakkoord komt. Dat is nog maar het begin van een proces van 31 jaar. De verduurzaming van de wijken zal daarna in nauw overleg met bewoners en andere betrokkenen moeten gebeuren. In een relatief nieuwe wijk is dat misschien nog overzichtelijk. In een oude historische kern, met zwaar versnipperd eigenaarschap en zeer diverse bouwstijlen, is het een stuk lastiger. En dat is nog maar één van de uitvoeringsvraagstukken.’
Hoe kan de gemeente zo goed mogelijk invulling geven aan het Klimaatakkoord?
Nijpels: ‘Samenwerking en kennisdelen zijn de sleutelwoorden. Belangrijk daarbij zijn de Regionale Energie Strategieën (RES). Er zijn 31 regio’s benoemd waarin de samenwerking voor de energietransitie vorm gaat krijgen. In de ene gemeente kan bijvoorbeeld veel aanbod van restwarmte zijn, terwijl twee gemeenten verderop woonwijken zijn die daarmee van het gas afkunnen. Zo’n kans verzilver je door goede samenwerking en afstemming tussen overheden, alle relevante partijen in de markt en lokale organisaties. Gemeenten moeten vooral voorkomen dat ze allemaal zelf het wiel uitvinden. Elke gemeente kan dus leren van de ‘proeftuinen aardgasvrije wijken’ die er nu zijn. Ook de manier waarop je een warmtenet aanlegt of met geothermie aan de slag gaat, vraagt om een aanpak waarbij men ervaringen deelt.’
Hoe kunnen de kosten en baten van deze transitie gecombineerd worden om de rekening niet alleen bij de burger te leggen?
Nijpels: ‘De verdeling tussen burgers onderling en tussen burgers en bedrijven is bij uitstek een vraag die bij de politiek thuishoort. Het kabinet heeft al aangegeven dat het bedrijfsleven meer moet bijdragen aan de transitie en verduurzaming. Lokaal en regionaal liggen er natuurlijk ook veel mogelijkheden voor het lokale bestuur. In het Ontwerpakkoord zit het voorstel dat burgers voor de helft eigenaar moeten kunnen worden van projecten voor duurzame opwekking. De omgevingsfondsen die er hier en daar al zijn, laten zien dat lokale gemeenschappen zo kunnen profiteren van de verduurzaming. Die vraagt bij uitstek om een lokale aanpak. Ook hier geldt, profiteer van de ervaringen die elders zijn opgedaan. Lokaal bestuur heeft natuurlijk ook veel instrumenten om lokale knelpunten aan te pakken. Als blijkt dat huidige regels niet meer passen bij de nieuwe realiteit die ontstaat door de transitie, kunt u mij altijd bellen. Met het huidige Energieakkoord hebben we ook regels opgeruimd die voor de fossiele wereld goed waren, maar de verduurzaming in de weg zaten.’
Is er in het Klimaatakkoord ook ruimte voor het verminderen van energieverbruik en hoe kunnen gemeente daaraan bijdragen?
Nijpels: ‘Energie besparen is de beste manier om CO2 te reduceren. Elke bespaarde eenheid energie scheelt drie eenheden energie om op te wekken. Daarom is dit ook in het Klimaatakkoord heel belangrijk. Gemeentes moeten met hun eigen vastgoed natuurlijk het stralend voorbeeld zijn. Daarnaast kunnen zij burgers en bedrijven helpen met besparen. Neem de wet Milieubeheer. Die verplicht bedrijven besparingsmaatregelen te nemen die ze in vijf jaar terugverdienen. Daar is nog veel laaghangend fruit. Maar de wet is door onbekendheid en slechte handhaving nog een zwak instrument. In het Energieakkoord hebben we de instrumenten aangescherpt die de wet tot een succes kunnen maken. Gemeenten kunnen er nu ook beter werk van maken.’
Zijn gemeenten in het algemeen en gemeenteraden in het bijzonder naar uw waarneming al voldoende voorbereid op de energietransitie?
Nijpels: ‘Ik heb natuurlijk niet het zicht op alle afzonderlijke gemeenten en gemeenteraden. Ook hier heb je voorlopers, volgers en achterblijvers. Belangrijk is dat gemeenten en gemeenteraden goed kijken of hun organisatie en werkwijze nog wel aansluiten bij de vraagstukken van de toekomst. In de ene gemeente zit de energietransitie misschien bij de commissie Economische Zaken. Een andere gemeente noemt het verduurzaming en plaatst het bij de commissie Ruimtelijke ordening en Milieu. Misschien moeten er wel raadscommissies komen die de samenhang waarborgen. Een commissie Regionale Energiestrategie of een commissie CO2-reductie bijvoorbeeld. Misschien vraagt ook de indeling van de ambtelijke organisatie en de verdeling van de wethoudersposten om een frisse blik.’
Zitten er naar uw mening in het Inter Bestuurlijk Programma (IBP) voldoende middelen voor de gemeenten om hun taken op het gebied van de energietransitie uit te kunnen gaan voeren?
Nijpels: ‘Als het gaat om financiële middelen, hebben Rijk en de medeoverheden na een serieuze discussie overeenstemming bereikt. De beschikbare middelen zijn met de oude WRO en de nieuwe Omgevingswet ruim voorhanden. Overigens zien we in de praktijk gemeentes die ferm doorpakken zonder dat ze tot in den treure hebben gewacht tot al het instrumentarium perfect was.’
U bent zelf zes jaar raadslid geweest in Bergen op Zoom. Stel dat in die tijd de energietransitie aan de orde was: wat had u dan gedaan als raadslid om uzelf en uw collega-raadsleden voor te bereiden op deze transitie?
Nijpels: ‘Ik zou me allereerst grondig hebben verdiept in de in’s en out’s van de energietransitie.’
Welke tips heeft u voor gemeenteraadsleden?
Nijpels: ‘Zoek vooral samenwerking. De transitie is een grote opgave. Als raadslid kunt u veel leren van collega’s van gelijkgestemde partijen in andere gemeentes. Feitelijke kennis vergaren op alle dossiers hoeft u niet alleen te doen en is niet partijgebonden. VNG, IPO, Waterschappen en de RES-coördinatoren kunnen behulpzaam zijn. De politieke keuze uit al deze feiten is bij uitstek lokaal en afhankelijk van uw politieke kleur. Daar kunt u het verschil maken.’
Bas van Rooijen, raadslid gemeente IJsselstein
Geef een reactie