Dat je op de rekenkamer moet kunnen rekenen, kan helaas niet elk gemeenteraadslid zeggen vandaag de dag. Circa 10 procent van de gemeenten heeft nog steeds geen, of geen goed functionerende, rekenkamer. Hoe kan dat waar de Gemeentewet voorschrijft dat elke gemeente een rekenkamer moet hebben?
Vanaf 2006 werd elke gemeente verplicht een lokale rekenkamer te hebben. De wetgever bood de keuze tussen twee varianten: een rekenkamer, geregeld in de Gemeentewet, of een zelf bij gemeentelijke verordening nader in te vullen variant, veelal een rekenkamercommissie. In deze variant mogen ook raadsleden deel uitmaken van de rekenkamercommissie. Gemeenten kozen massaal voor de laatste variant (circa 85 procent).
Minister Ollongren van Binnenlandse Zaken heeft in juni 2018 het wetsvoorstel ‘Versterking decentrale rekenkamers’ in consultatie gebracht. Daarmee wil ze proberen een aantal mankementen, die aan het functioneren van rekenkamers wordt toebedacht, te verhelpen.
Het wetsvoorstel
In de eerste plaats wil de minister de kwaliteit en professionaliteit van rekenkamers vergroten door alleen nog onafhankelijke rekenkamers toe te staan, dus zonder raadsleden. Volgens de minister worden daarmee de professionaliteit en kwaliteit verhoogd en komt er zo ook een einde aan de rekenkamers die alleen op papier bestaan en/of nooit onderzoek doen. Het gaat om circa 10 procent van de gemeenten.
In de tweede plaats wil de minister de onderzoeksbevoegdheden van de rekenkamers uitbreiden om daarmee ook publieke middelen beter te kunnen controleren. Deze worden uitgegeven aan verbonden partijen en private aanbieders (bijvoorbeeld in het sociaal domein). Een goede zaak, maar het is in het voorstel onvoldoende doordacht. Ik laat dit onderdeel hier even rusten.
Verkeerde stok
De minister gebruikt in het wetsvoorstel een verkeerde stok om de hond te slaan. Want het probleem met de slapende rekenkamers los je niet op door de rekenkamerfunctie te verbieden.
Het verplicht gebruik van de onafhankelijke rekenkamer biedt geen enkele garantie dat gemeenten dat ook zullen gaan doen. Waar gemeenten in het verleden stelselmatig letter en geest van de Gemeentewet hebben overtreden, zal dit voorstel dat niet veranderen. De minister heeft tot nu niet durven ingrijpen. Provincies hebben in het kader van hun toezichtstaak op gemeentebesturen dit (bekende) probleem nooit durven aansnijden. En de betrokken raden hebben hierin te weinig duaal zelfbewustzijn getoond.
Er zijn dieperliggende oorzaken van dit probleem. De eerste heeft te maken met de invoering van het dualisme in 2002. Een aantal gemeenten zat hier niet op te wachten en pleegde lijdzaam verzet door aanvankelijk de griffie- en rekenkamerposities heel marginaal in te vullen.
De tweede oorzaak heeft te maken met de actuele vraag wat ‘onafhankelijk’ precies is.
Onafhankelijk?
Vanaf 2006 was de steeds terugkerende vraag of een rekenkamercommissie met raadsleden daarin wel onafhankelijk is. Immers, keurt de slager dan niet zijn eigen vlees?
Er zijn veel opvattingen over de (vermeende) onafhankelijkheid van raadsleden in rekenkamers en hun bijdrage aan de kwaliteit van onderzoeken. Er is echter (nog) geen onderzoek dat uitwijst dat raadsleden hun positie misbruiken ten faveure van eigen politieke doelen. De ervaring leert mij dat waar dat onverhoopt wel gebeurt, dat meteen ook de laatste keer is. Dit omdat er dan direct naar een model zonder raadsleden wordt doorgeschakeld.
Een onafhankelijk oordeel is beslist een groot goed. Maar, échte onafhankelijkheid bestaat niet; zeker niet in rekenkamerwerk. Niemand is onafhankelijk. Iedereen is het product van zijn genen, zijn opvoeding en opleiding en zijn sociale omgeving en de wisselwerking daartussen. Dat geldt zowel voor raadsleden als voor externe leden van commissies. Waar het om gaat is dat het onderzoeksproces en het resultaat op een ordentelijke manier tot stand zijn gekomen. Honderd procent objectiviteit is daarbij niet mogelijk. Plausibiliteit wel. Zo werkt een accountant ook.
Raadsleden wel adviseur
In het voorstel van de minister mogen raadsleden wel als adviseur aan de rekenkamer worden toegevoegd. Of dat veel verschil maakt met de huidige constructie is echter de vraag. Ook een slimme adviseur kan zijn invloed aanwenden. Kies dan voor echte onafhankelijkheid en laat de raad zelf bepalen hoe hij de contacten met de rekenkamer wil structureren. Wat dat betreft valt er veel te leren van de provinciale rekenkamers die dat goed georganiseerd hebben.
Uiteindelijk is de vraag of de raad een instrument krijgt dat past bij zijn ambities, rolinvulling en relatiesfeer. En die een klik heeft met de raad. Want die klik bepaalt voor een belangrijk deel of de raad wat met de rapporten kan en doet en of de aanbevelingen doorwerken. De rekenkamer is weliswaar niet van de raad, maar is er wel voor de raad.
Kritische vriend
Ik bepleit een deskundige en relationele rekenkamer, die in de geest onafhankelijk is en de juiste relaties onderhoudt met zowel raad, college als ambtelijke organisatie. De rekenkamer als critical friend, zou je kunnen zeggen: een kritische vriend. Een vriend die het belang en het eigene van de lokale context kent en zich daar maximaal tot kan verhouden. En met voldoende budget. Het huidige ontbreken van zekerheid omtrent het budget van de rekenkamer wordt in het voorstel van de minister helaas niet geadresseerd. Van ‘de nodige middelen voor een goede uitoefening’, zoals in art. 81i Gemeentewet staat, is nu ook niet per definitie sprake. Zo blijft het belangrijkste probleem door de minister onbenoemd. Een voorstel voor concrete normering zou helpen.
Wie zijn rekenkamer als een goede vriend inricht met oog voor de lokale inbedding, krijgt veel waar voor zijn geld. Dat leidt pas echt tot versterking.
Gerrit Hagelstein, raadsgriffier gemeente Ede
Geef een reactie