Het college is gevallen en er moet een nieuw college worden benoemd. Hoe werkt deze procedure eigenlijk in de praktijk? Een casus.
In een naburige gemeente is een tijdje geleden het college gevallen wegens gebrek aan vertrouwen door de gemeenteraad. Twee wethouders zijn spontaan opgestapt en twee zijn blijven zitten totdat er een nieuw college benoemd zou worden. In de beoogde coalitie is geen plaats meer voor de nu zittende wethouders omdat hun partijen hiervan geen deel meer uitmaken.
Ontslagbesluit
Omdat de zittende wethouders hun ontslag niet hadden ingediend, werd door de beoogde coalitie een motie van wantrouwen ingediend en aangenomen. De wethouders gaven te kennen hieraan geen gehoor te zullen geven. Hierop besloot de gemeenteraad op grond van artikel 49 van de Gemeentewet de wethouders met onmiddellijke ingang te ontslaan. Vervolgens werden vier nieuwe wethouders door de nieuwe coalitie benoemd.
Een van de nieuwe oppositiepartijen heeft de burgemeester gevraagd het besluit op grond van artikel 273 van de Gemeentewet voor schorsing en vernietiging voor te dragen bij de minister van BZK. De casus is naar mijn idee interessant omdat geen vernietiging wordt gevraagd van het benoemingsbesluit, maar van het ontslagbesluit omdat de beoogde wethouders, toen nog raadslid, op grond van artikel 28 van de Gemeentewet juncto artikel 2:4 Algemene wet bestuursrecht niet aan de stemming hadden mogen deelnemen, althans volgens de mening van de oppositiepartij.
Volgens artikel 28 van de Gemeentewet moeten raadsleden zich van stemmen onthouden bij zaken die hen persoonlijk aangaan. Voor het benoemen van wethouders constateert Douwe Jan Elzinga in Binnenlands Bestuur d.d. 14 februari 2013 dat de benoeming van een wethouder een belangrijk legitimerend besluit is voor de vorming van een college. Deze besluiten worden vrijwel geheel – op de clausuleringen in artikel 28 na – overgelaten aan het autonome politieke proces.
Daarbij geldt het adagium ‘publiek recht is publieke plicht’. Alle raadsleden stemmen mee over alle wethoudersbenoemingen, ook al zijn ze zelf kandidaat. De clausulering waar Elzinga op doelt, is dat een benoeming iemand persoonlijk aangaat ‘wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt’.
Maar wat als er geen sprake is van een voordracht of geen herstemming aan de orde is? Volgens de tekst van de wet is er dan geen persoonlijk belang en is geen stemonthouding noodzakelijk. Dat betekent dus dat de raadsleden in die situatie mogen meestemmen bij hun eigen benoeming. Waarom clausuleert de wetgever hier zo strikt? Dat heeft te maken met het geheel open karakter van de wethoudersbenoeming. De wetgever heeft hier geen kader voor gegeven. Het is aan de raad zelf om te bepalen hoe daar invulling aan wordt gegeven.
Niet meestemmen
Omdat in de onderhavige casus geen sprake was een voordracht of herstemming mochten dus alle raadsleden meestemmen. Dat wordt ook niet betwist door de fractie die schorsing en vernietiging heeft gevraagd.
Zij zijn van mening dat de beoogde wethouders bij het ontslagbesluit van de nog zittende wethouders niet hadden mogen meestemmen omdat dit hen persoonlijk aanging. Immers na het ontslag konden zij zelf tot wethouder benoemd worden. Over dit fenomeen heb ik geen jurisprudentie kunnen vinden. Maar ik acht het juridisch gerechtvaardigd dat in deze dezelfde gedragslijn gevolgd moet worden als bij benoemingsbesluiten, in casu mochten alle raadsleden meestemmen.
Als dat niet zo zou zijn zou er dus nooit een nieuw college gekozen kunnen worden. Tenzij de beoogde coalitie wethouders van buiten wil benoemen, zouden wethouders die niet gesteund worden door een meerderheid van de raad kunnen blijven zitten. Dat laatste zou overigens staatsrechtelijk wel kunnen.
Cees Rootjes, interim manager voor het openbaar bestuur
Geef een reactie