Klimaatneutraal in 2040 of 2050. Of 49 tot 55 procent CO2-reductie in 2030. Mooie ambities, maar lig je daarmee op koers? Een aantal gemeenten liet beleidsplannen doorrekenen. Wat blijkt: er moet een flink tandje bij.
Het Amsterdamse college legde in 2018 de afspraak vast om 55 procent CO2-reductie te realiseren in 2030, ten opzichte van 1990. Volgens de laatste raming gaat de gemeente dat doel niet halen. In 2019 lag de uitstoot niet onder, maar 16 procent boven het vergelijkingsjaar. Op basis van de plannen is 42 procent reductie in 2030 in zicht, met een flinke marge voor onzekerheid.
Volgens de prognoses maakt Amsterdam alleen kans het doel van 55 procent reductie te realiseren als álle ontwikkelingen gunstig uitpakken. Zaak is in elk geval dat al het voorgenomen klimaatbeleid zo snel mogelijk wordt vastgesteld en dat de gemeente de instrumenten krijgt voor effectieve uitvoering. Dit wordt elk jaar meer urgent.
Klimaatneutrale ambities
Zaanstad wil tussen 2030 en 2040 een klimaatneutrale stad zijn. Dit houdt in dat uiterlijk in 2040 netto geen uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen meer plaatsvindt binnen de gemeentegrenzen. Om hier werk van te maken, werd vorig jaar het Zaans Klimaatakkoord 2.0 gepresenteerd.
Om een goed beeld te krijgen van het effect op het terugdringen van emissies, liet de gemeente dit pakket met met initiatieven, maatregelen en beleidsscenario’s doorrekenen. Het resultaat is een reductie van circa 30 procent in 2030 ten opzichte van 2018. Dit loopt op naar 47 procent in 2040 en 59 procent in 2050. Zaanstad is dan nog verre van klimaatneutraal.
De rekenexercities van Amsterdam en Zaanstad illustreren de groeiende vraag bij gemeenten om hun vorderingen in broeikasgasreductie boven water te krijgen in heldere statistieken.
Antwoord schuldig
Gemeenten koesteren dan wel stevige ambities om de klimaatverandering te beteugelen met maatregelen als schoner verkeer, verduurzaming van gebouwen en een gasloze warmtevoorziening. Maar op de vraag wat het oplevert, moet menig college het antwoord schuldig blijven.
Uit eerder onderzoek naar lokaal duurzaamheidsbeleid komt naar voren dat gemeenten geen flauw benul hebben hoeveel CO2-reductie ze eigenlijk voor elkaar krijgen, en of ze de langetermijndoelen kunnen verwezenlijken. Het grote manco: geschikte meetmethoden. Die waren er tot nu toe niet.
Amsterdam en Zaanstad maakten gebruik van een methode die onderzoeksbureau CE Delft recent ontwikkelde. Die methodiek voorziet in een nulmeting van de huidige CO2-emissies en zet de prognoses met en zonder klimaatbeleid op een rij. Hiermee kunnen gemeenten bepalen of hun beleid voldoende CO2-reductie oplevert en welke maatregelen de meeste zoden aan de dijk zetten.
Doorrekening klimaatplannen
‘Gemeenten hebben veel ambities maar nog weinig inzicht,’ zegt projectleider Suzanne Breman van het bureau. ‘Voor veel gemeenten is niet duidelijk wat hun klimaatbeleid oplevert. Zo heeft menig gemeente geen idee wat zoal het energieverbruik van de eigen gebouwen is.’
In de doorrekeningen van het lokale milieubeleid neemt de methode alle CO2-emissies van de gemeente mee. Naast de emissies van inwoners en bedrijven ook die van de gemeentelijke organisatie zelf. Zo ontstaat een totaalbeeld voor de gemeente.
Voor een goede doorrekening is veel data nodig. Hoe beter de data van gemeenten en hoe concreter de beleidsplannen en maatregelen, des te beter de raming. ‘Bij de gemeenten waar we de methode al hebben toegepast, zien we dat de ramingen jaarlijks nauwkeuriger worden. Ze gaan steeds meer data verzamelen en weten beter waar ze op moeten letten bij het concretiseren van beleid,’ aldus Breman.
De plannen om woningen van het gas te halen, zijn in de meeste gemeenten bijvoorbeeld goed uitgewerkt, omdat ze een warmtetransitievisie hebben moeten maken. Plannen om het vervoer te verduurzamen verschillen per gemeente, aldus Breman. ‘Sommige gemeenten zijn hier erg actief in, maar we zien ook gemeenten waar maatregelen nog ontbreken.’
Hernieuwbare energie
De rekenmethode van CE Delft gebruikt de Klimaat- en energieverkenning (KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), bedoeld om de voortgang van het landelijke klimaatbeleid te monitoren. ‘We gebruiken de landelijke ontwikkelingen uit de KEV om een lokale verkenning op te kunnen stellen.
‘De productie van hernieuwbare energie kun je bijvoorbeeld niet afbakenen op gemeentelijk niveau. De opgewekte stroom gaat naar het net en vindt ook zijn weg naar buurgemeenten. Hiervoor moet je de landelijk mix van opwekking meenemen.’
In de prognoses worden ook de bijdragen van gemeenten meegenomen aan de Regionale Energiestrategie (RES) waar ze in participeren. ‘We kunnen zo per gemeente bepalen hoeveel hernieuwbare energieopwek ze heeft gerealiseerd tegenover de gezamenlijke RES-doelen. Dus of ze haar aandeel in de RES realiseert.’
Breman ziet dat de druk binnen gemeenten oploopt. Een aantal volgde eerder de landelijke beleidslijn van 49 procent CO2-reductie, maar wil nu het nieuwe doel van 55 procent van het kabinet overnemen. Maar wat is er dan nodig?
‘Gemeenten moeten dus echt weten hoe ze ervoor staan. Je komt als college niet meer weg met het nemen van verduurzamingsmaatregelen zonder erbij te zeggen wat het oplevert. De raad wordt steeds kritischer.’
Routekaart
Ook Haarlem, eveneens met CO2-neutrale ambities, weet inmiddels dat er nog veel extra maatregelen nodig zijn. Uit de berekeningen door CE Delft blijkt dat de Spaarnestad in 2030 51 procent CO2-reductie moet bereiken, wil ze in lijn liggen met de ambities uit het Klimaatakkoord. Voorlopig koerst de gemeente op 40 procent emissiereductie in 2030 ten opzichte van 2017.
Op basis van een routekaart heeft Haarlem aanvullende acties geformuleerd om te versnellen en de ambitie uit het Klimaatakkoord te bereiken.
Geef een reactie