Gemeenten kunnen en mogen niet op de nieuwe wet inzake de plattelandswoningen anticiperen.
De commissie voor Infrastructuur en Milieu van de Tweede Kamer wil dat het wetsvoorstel inzake de plattelandswoningen eerder ingediend wordt dan na de zomer van 2011, zoals minister Melanie Schultz van Haegen van Infrastructuur en Milieu toegezegd heeft.
Maar de problematiek van de plattelandswoningen is aanmerkelijk complexer dan deze op het eerste gezicht leek te zijn. Daardoor kan de minister niet toezeggen dat het ook daadwerkelijk voor de zomer van 2011 zal lukken. Gemeenten kunnen niet op de nieuwe wetgeving anticiperen. Dat heeft de minister de Tweede Kamer laten weten
De
ontwikkeling van de oplossing én een juridisch zorgvuldige vormgeving
daarvan, mede in samenhang met de relevante sectorale wet- en
regelgeving, kosten nog de nodige tijd. Dit geldt eens temeer nu
hoogstwaarschijnlijk aanpassingen in wetgeving in formele zin en in
onderliggende regelgeving noodzakelijk zijn.
Doorgaans worden dergelijke
wijzigingen uitgewerkt – eerst aanpassing van de formele
wetgeving en pas daarna onderliggende regelgeving – maar in dit geval
zullen die werkzaamheden gelijktijdig worden uitgevoerd om de totale
oplossing ook in juridisch opzicht helder in beeld te houden
Anticiperen
Voorts
is gevraagd om informatie hoe gemeenten zouden moeten omgaan met
bewoners wier huizen mogelijk in de toekomst als plattelandswoning
aangemerkt kunnen worden, maar waar de gemeenten conform de huidige
wetgeving nog handhavend zouden moeten optreden.
Schultz van Haegen
merkt op dat het op dit moment nog niet mogelijk is om te bepalen welke
woningen te zijner tijd als plattelandswoning aangemerkt kunnen worden.
Dat is immers afhankelijk van de regeling die hiervoor nog in de maak
is.
Raad van State kijkt naar geldende regelgeving
Situaties
waarin op korte termijn – dat wil zeggen voor het van kracht worden van
het wetsvoorstel – problemen dreigen, zullen het gevolg zijn van de
omstandigheid dat een (voormalige agrarische bedrijfs-)woning wordt
bewoond in strijd met de bestemming waarbij bovendien kennelijk sprake
is van een juridische procedure om die omstandigheid te beëindigen.
In
zo'n procedure heeft de bestuursrechter uiteindelijk het laatste woord.
Vaste jurisprudentie van de Raad van State leert dat in de regel
geoordeeld wordt aan de hand van de geldende wet- en regelgeving en niet
op basis van wet- en regelgeving die nog in wording is.
Geef een reactie