Alle gemeenteraden hebben, of krijgen op korte termijn, te maken met de Regionale Energiestrategie (RES). Het is in het belang van inwoners dat raden in dit proces goed gepositioneerd zijn zodat ze hun rol goed kunnen invullen. Regionale samenwerking tussen raden onderling bij het vergaren van kennis is nuttig en nodig.
Het landelijke klimaatakkoord, waarin de Parijse klimaatafspraken worden uitgewerkt om te komen tot een CO2-reductie van 49 procent in 2030, wordt deels ingevuld door het opstellen van regionale energiestrategieën. Daarmee moeten de maatregelen op het gebied van hernieuwbare energieopwekking, warmte(rest)bronnen en de infrastructuur daarvoor ruimtelijk ingepast worden.
In alle regio’s worden in zo’n RES, volgens landelijke spelregels, zoekgebieden aangewezen. Die zoekgebieden bevatten projecten die moeten gaan zorgen voor de opwekking van duurzame elektriciteit, warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de benodigde opslag- en energie-infrastructuur. De landelijke spelregels zorgen ervoor dat de resultaten van de zoektochten in elke regio onderling vergelijkbaar en optelbaar zijn.
Organisatie per regio
Binnen regio’s hebben gemeenteraden het laatste woord. En na de besluiten over de RES besluiten raden zelf over de verankering van de RES in hun omgevingsbeleid (omgevingsvisie, -plan of -verordening). Bij de aankondiging van de RES enkele jaren geleden was er bezorgdheid over de democratische legitimiteit: mogen die regionale samenwerkingen wel beslissingen nemen? Inmiddels blijkt dat de gemeenteraad het laatste woord houdt en dat het huis van Thorbecke in die zin overeind blijft.
Een andere overeenkomst is dat in elke regio gemeenten, waterschappen en provincie samenwerken in de RES en daarbij maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven betrekken. De oplossing voor energietransitie gaat immers over bestuurlijke grenzen heen.
Verschillen per regio
Wat verschilt per regio is de wijze van samenwerking. Hoewel het steeds de wethouders van de regiogemeenten zijn die elkaar in eerste instantie opzoeken, gebeurt dat in verschillende soorten werkverbanden: DB’s, regieteams, kop- of kerngroepen of vergelijkbare gremia. In tegenstelling tot ‘echte’ gemeenschappelijke regelingen, waarbij informatievoorziening en verantwoordingsplicht aan de gemeenteraad wettelijk geregeld zijn, kunnen bij deze lossere samenwerkingsverbanden die per regio kunnen verschillen, ook de informatievoorziening en verantwoordingswijze aan de gemeenteraad uiteenlopen. Omdat raden geen WGR als proceswet hebben om op te leunen moeten ze dus goede afspraken met hun college maken over de gewenste informatievoorziening rondom de RES.
Per regio kan er ook verschil bestaan in de formele betrokkenheid van raden: wordt alleen het eindresultaat of ook het tussenresultaat (de concept-RES) voorgelegd aan de gemeenteraad? En ter kennisname of ter vaststelling? Worden wensen en bedenkingen actief opgehaald of moet de raad daar zelf mee komen?
In West-Brabant, de regio waar Breda deel van uitmaakt, is er door de samenwerkende wethouders voor gekozen om raden zowel collectief als per gemeente actief te informeren en zowel de concept- als de definitieve RES ter besluitvorming aan de raden voor te leggen:
Alle betrokkenen hameren erop dat maatschappelijk draagvlak onmisbaar is voor het slagen van de transitie. Daarom ook is de betrokkenheid van volksvertegenwoordigers zo belangrijk: zij zijn de enige democratische controle op het hele proces.
Wees niet bang voor de ‘dinosaurus’
De sturingsfilosofie in het Nationaal project RES is dat alle belanghebbenden in een regio er onderling uitkomen en samen een bod doen. De overheid is een van de spelers in een netwerk, bijpassende instrumenten zijn convenanten en akkoorden. Alle biedingen samen moeten landsbreed leiden tot de gewenste CO2-reductie. Maar dan komt ’ie: als dat bij elkaar opgeteld onvoldoende blijkt, dan kan met het ruimtelijk-juridisch instrumentarium de uitvoering van projecten die bijdragen tot het behalen van klimaatdoelstellingen worden afgedwongen. Dat wil zeggen: weigerachtige regio’s of gemeenten kunnen in theorie gedwongen worden mee te werken door bijvoorbeeld inpassingsplannen.
Raadsleden zijn niet zo gecharmeerd van deze ‘stok-achter-de-deur’. De mogelijkheid van top-down ingrijpen past meer bij een klassiek model van overheidssturing. Deze ‘dinosaurus’ doet vreemd aan in een netwerk waarbij zoveel wederzijdse afhankelijkheid is. Dat is ook precies de reden dat raadsleden zich er, naar mijn mening, niet al te druk over hoeven te maken. Juist omdat de realisatie van enorme ingrepen op wind, zon en warmte langdurige inzet vraagt van alle spelers (overheid, inwoners, netbeheerders en bedrijfsleven) ligt het niet voor de hand om al te snel naar het machtsmiddel te grijpen. De partners komen elkaar immers in soortgelijke projecten al heel snel wéér tegen. Bovendien is het zo dat op enig moment de CO2-reductie van alle regio’s landelijk opgeteld wordt. Als dan nog een inspanning nodig blijkt, zal daarbij worden gekeken naar wat de betreffende regio/gemeente tot dan toe heeft geleverd… duiken helpt dus niet.
Tips voor raadsleden
Waarmee bewijs je als raadslid de inwoners van je gemeente nu de beste dienst?
Vroeg erbij zijn: alles wijst erop dat vroegtijdige betrokkenheid als gemeente voordelen kan opleveren. Bijvoorbeeld: in het klimaatakkoord is ingebouwd dat inwoners voor de helft eigenaar moeten kunnen worden van projecten voor duurzame opwekking. Maar de RES geeft op regionaal niveau ook vroeg zicht op de beschikbaarheid van duurzame warmtebronnen: indien voorhanden kun je daar met je wijkgerichte aanpak snel meerwaarde voor inwoners creëren.
Maak een bewuste keuze waarover en wanneer je als raad formele besluiten wilt nemen. Daarmee is niet bij voorbaat gezegd dat raden alles naar zich toe moeten trekken. Maar omdat raadsleden de enige gekozen volksvertegenwoordigers zijn in het RES-proces moeten er goede argumenten zijn om op sommige punten het initiatief aan colleges of andere spelers te laten. Dat moet uitgelegd kunnen worden aan inwoners. In een bestuurlijk startdocument kan bij uitstek worden getoond hoe raden bij het proces van vaststelling van de RES betrokken zijn. Zo’n document kan overigens op initiatief van zowel colleges als raden tot stand komen.
Om later, als de RES is vastgesteld door de regionale raden, verrassingen te voorkomen is het raadzaam om in het startdocument ook uitspraken te doen over de manier waarop de RES zal worden vertaald in het ruimtelijk beleid van de gemeente.
Zoek raadsleden in de regio op. Het is goed om kennis te delen maar ook om te weten wat de sentimenten van bestuurders en inwoners van de buurgemeente zijn. En wellicht zijn er succesvolle burgerinitiatieven die navolging verdienen.
Zorg voor je interne besluitvormingsproces: ook al kun je met de regionale collega’s veel samen doen in de beeldvorming, uiteindelijk wordt er per gemeenteraad besloten. Een RES is een groot besluit met mogelijk flinke ruimtelijke impact. Dat besluit je als raad niet tussen de soep en de aardappels door. Het is verstandig om als raad, terugrekenend vanaf het moment van gewenste besluitvorming in de regio, een goede voorbereiding te doorlopen. Een werkgroep, commissie of woordvoerdersoverleg kan daarbij behulpzaam zijn. In zo’n gremium kun je bijvoorbeeld ook de projectleiders van de RES-organisatie uitnodigen voor nadere uitleg
Ga actief met inwoners in gesprek over de RES. Gebruik eventueel je griffier als organisator voor zo’n lokale bijeenkomst. Voor veel inwoners is het klimaatakkoord immers nog ‘ver van m’n bed’, abstract, technocratisch of zelfs bedreigend. Met als gevolg dat de afstand groter blijft dan je zou willen zien bij een onderwerp dat iedereen aangaat. Raadsleden hebben, als inwoners, diezelfde gevoelens. Maar zij zijn daarbovenop bij uitstek door de kiezers op hun plaats gezet om, los van die eerste reflexen, het algemeen belang te herkennen. Als volksvertegenwoordiger kan het raadslid veel reacties ophalen maar tegelijkertijd ook opgedane kennis delen.
Paul Piket, raadsgriffier gemeente Breda
Geef een reactie