Windenergie draagt flink bij aan het halen van duurzame opwekdoelen. Maar het animo lijkt verdampt. De moeizame zoektocht van Amsterdam is illustratief. Barneveld wijdde er een milieueffectrapport (MER) aan. Dat lijkt, ondanks weerstand, wél vruchten af te werpen.
Niemand lijkt tegen windenergie, maar tegelijkertijd wil niemand een windmolen in zijn buurt. Nergens scoort het NIMBY-spook (Not In My Back Yard) hoger. En iedereen lijkt daarin te worden bevestigd door de Nationale Omgevingsvisie, die propageert dat de ruimte voor windparken op land schaars is en windmolens vooral op de Noordzee een plek moeten krijgen.
Zodra er woningen in de omgeving zijn, ontkiemt het verzet. Ook de Postcodeloterij sputtert tegen, onder meer in Noord-Holland. Gemeenten zoeken steeds vaker de groenblauwe randen van hun grondgebied op vlakbij natuurgebieden. Ook op menig provinciehuis waait tegenwind. Zo wil Friesland geen nieuwe windturbines meer.
En wie op internet surft, ontmoet al snel een variëteit aan tegenargumenten, van horizonvervuiling en geluidsoverlast tot het hakselen van vogels en vleermuizen. Wat kunnen lokale bestuurders hier zo langzamerhand nog tegenoverstellen?
Rijksbeleid verwijtbaar
Het Rijksbeleid voor windenergie werkt niet bepaald mee. De opstelling van Den Haag is zelfs verwijtbaar, vinden gemeenten, want het kabinet heeft zijn krabbel onder het Klimaatakkoord gezet. De doelen uit de regionale energiestrategieën (RES’en) staan hierdoor onder druk. Gemeenten hebben ondertussen wél veel duurzame opwekcapaciteit nodig.
Windenergie ís een belangrijke bron om de opwekdoelen te halen, want een windmolen levert substantieel meer groene stroom op dan een batterij zonnepanelen. De dwingende hand achter de zoektocht naar geschikte plekken is de RES 1.0 die de dertig RES-regio’s uiterlijk eind juni 2021 moeten vaststellen. Daarin staan de windmolenlocaties die regio’s kansrijk achten. In de conceptversies werden globale zoekgebieden geïdentificeerd, Daar vallen er steeds meer van af. Ook financiële participatie door burgers in projecten, een wens uit het Klimaatakkoord, komt amper van de grond. Dat maakt het draagvlak er niet beter op.
Storm in Amsterdam
Amsterdam zit er maar mee. Het afgelopen jaar zijn zoekgebieden verkleind en ‘geprioriteerd‘. De stad heeft 17 windmolens nodig om het opwekdoel van 50 megawatt in 2030 te halen. De voorkeursgebieden zijn nu afgepeld tot het havengebied, wandelgebied de Diemerscheg in het oosten van de hoofdstad en de gordel van de ringweg A10-Noord. Het havengebied kan slechts de helft van het gewenste aantal turbines hebben.
Op de ‘kansenkaart’ is de rest van het gemeentelijke grondgebied inmiddels geel- en roodgekleurd. Toch sluit wethouder Marieke van Doorninck niet uit, dat deze plekken alsnog in het vizier komen. In mei hakt de gemeente de knoop door. De gemeente eist daarbij, zonder te vertellen hoe, dat de omwonenden voor minimaal 50 procent eigenaar worden van de windmolens. En dat er een door het college goedgekeurd participatieplan opgesteld is in overleg met de omgeving.
De gemeente heeft het stormachtige protest op IJburg, geleid door Van Doornincks eigen GroenLinks-achterban, net achter de rug. In maart stopte het college haar windplannen in de eilandenwijk schielijk terug in de kast. Maar de zorgen zijn nog niet voorbij. De bewoners rond de A10-Noord hebben al aangekondigd dat ze net zo hard gaan roepen als in IJburg. Ook daar gaan de hakken in het zand.
‘MER was nuttige exercitie’
Het Gelderse Barneveld koestert de ambitie om 12 megawatt aan windenergie op te stellen. Dat is de opgave voor de gemeente als deelnemer aan de RES voor Regio Foodvalley (totale doelstelling: 0,75 terawattuur in 2030). De plannen verliepen stroef. Zo was er lokaal stevig verzet tegen de komst van drie windmolens bij Zeumeren aan de noordzijde van de A1. College en raad wilden echter geen enkele locatie bij voorbaat uitsluiten.
Om alle kansrijke en minder kansrijke gebieden in beeld te brengen, besloot de gemeente een milieueffectrapport (MER) op te laten stellen, om tegelijkertijd een vinger te krijgen achter de milieu-impact op de locaties. Hieruit rolden dertien mogelijke zoekgebieden. ‘Ook hier is veel weerstand bij windenergie’, vertelt raadslid Martin Lentink van PRO’98, een lokale partij die deelneemt aan het college in Barneveld. ‘Het MER stelde ons in staat een uitgebreide en brede afweging te maken. Zo konden we op een zorgvuldige manier alle locaties onderzoeken.’ Lentink vindt een MER dan ook een nuttige exercitie voor gemeenten met windplannen.
Niet onbelangrijk is dat het college het MER door de onafhankelijke landelijke Commissie-mer heeft laten toetsen. Die prees de stapsgewijze onderzoeksaanpak en het omgaan met belemmeringen en voorkeuren vanuit de bevolking. ‘De felle tegenstanders zochten in het toetsingsrapport naar haakjes voor nieuwe kritiekpunten. Er werd zelfs gesuggereerd dat de Commissie met het MER de vloer had geveegd. Het oordeel is juist erg positief,’ zegt Lentink. ‘Alleen de landschappelijke inpassing was nog een punt, maar de Commissie dacht zelf mee en adviseerde een landschappelijk totaalbeeld op te stellen voor de dertien zoekgebieden. Dat is inmiddels gebeurd.’
Wespendief
Acht gebieden zijn om technische redenen afgevallen vanwege onder meer de aanwezige laagvliegroutes van Defensie en de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Van de resterende vijf locaties is het industrieterrein in het westelijk deel van de gemeente nu favoriet. ‘Alleen onderzoeken we nog de impact op de Wespendief, een beschermde vogelsoort die daar zou zijn gezien. Vanuit de Habitatrichtlijn liggen er verplichtingen en ook hierin willen we als raad zorgvuldig zijn.’
Het MER vormt straks de input voor de Structuurvisie Wind van Barneveld, naast de uitkomst van het participatieoverleg met inwoners. Het eindoordeel is dan later dit jaar aan de raad.
Geef een reactie