Hulpverleners uit de jeugdzorg en gezinsvoogden leveren rapportages aan die onder de maat zijn, stellen kinderrechters, advocaten en hoogleraren.
De gevolgen voor de betrokken familieleden kunnen groot zijn. Kinderrechters wegen de rapportages van de Raad van Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg zwaar mee in hun beslissing.
De ervaren Rotterdamse kinderrechter Sonja de Pauw Gerlings-Döhrn stelt dat zeven op de tien gezinsvoogden slechte rapporten aanleveren. In de Leeuwarder Courant zegt ze de rapportages niet slecht te bedoelen in de zin van ‘gelogen’, maar wel in de zin van ‘aangedikt’. Al kun je dat die mensen niet kwalijk nemen, vindt ze. “Het zijn maatschappelijk werkers. Ze willen hulpverlenen. Maar ze zijn niet opgeleid voor het schrijven van rapporten.”
Meningen als feiten
Haar verhaal wordt ondersteund door Ido Wijers, hoogleraar Jeugdbescherming. Hij legde de rapportages langs een wetenschappelijke meetlat. Daaruit blijkt dat meningen als feiten worden gepresenteerd, dat informatie niet altijd naar de bron te herleiden is en dat aantoonbaar onjuiste passages niet worden aangepast. Eerder nam Wijers ruim tweehonderd uitspraken van kinderrechters over uithuisplaatsingen onder de loep. Wijers concludeerde dat Bureau Jeugdzorg in één van de tien zaken onzorgvuldig handelde.
Koste wat kost excessen willen voorkomen, dat zou de drijfveer zijn van hulpverleners. “En jeugdzorg heeft geen enkel belang om te liegen”, zegt De Pauw Gerlings-Döhrn. Maar ouders hebben dat wel. Advocaat Richard Korver noemt het voorbeeld van de melding van kindermishandeling door een ex. De hulpverlener belt de school waar wordt verteld dat het kind wel eens blauwe plekken heeft. Dat komt in het rapport te staan.
“Dan sta je bij de kinderrechter al 10-0 achter”. Oud-advocaat Peter Prinsen herkent dit ‘niet-pluis-gevoel’ van hulpverleners. “Dan zoeken ze totdat ze iets hebben gevonden.”
Geef een reactie