Het beroep op Jeugdzorg neemt toe, maar wel minder dan in voorgaande jaren. “Demografische en sociaaleconomische risicofactoren zijn geen drijvende kracht voor de groei.”
Wat het budget is voor de zorgverlening blijft vaag; wel is er door onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau meer duidelijkheid over de vraag naar Jeugdzorg. Het rapport heet: Groeit de Jeugdzorg? Het antwoord is: ja, maar niet zo rap als in de periode van 2001 tot 2011. De vraag is dan: waarom?
Hier wordt het lastig. “Demografische en sociaaleconomische risicofactoren zijn geen drijvende kracht voor de groei”, schrijft het SCP (zie bijlage). “Mogelijk hebben beleidswijzigingen uit het verleden andere behandelmethoden en maatschappelijke trends een rol gespeeld in de groei van het beroep op de Jeugdzorg. Zo kan de centrale plaats die het Bureau Jeugdzorg sinds 2005 in de hulpverlening kreeg een aanzuigende werking hebben gehad, mogelijk deels in de vorm van een inhaalvraag.”
Eén op dertien
Het is niet met zekerheid te zeggen. Ook heeft het planbureau niet gekeken wat het effect is van het beleid op de groei van het beroep op zorg. Feit is dat één op de dertien minderjarigen te maken heeft met Jeugdzorg. “In totaal gebruikten jongeren en hun gezinnen de verschillende jeugdzorgvoorzieningen 398.000 keer.”
Tussen 2001 en 2011 nam de vraag naar zorg gemiddeld met 4,6 procent toe, terwijl het aantal kinderen nagenoeg gelijk bleef. De groei vindt zijn oorzaak vooral in het toegenomen aantal verstandelijk gehandicapten die zijn weg naar de zorg weet te vinden. De groei doet zich met name voor bij de Jeugd-ggz.
Thema: Jeugdzorg
Afname
De laatste jaren zwakt de groei wat af; een trend die volgens het SCP tot en met 2017 doorzet. In 2010 was de groei 3 procent. In 2011 ging het om 2 procent. “Voor de periode tot en met 2017 komt de gemiddelde groei uit op 2,2 procent per jaar”, is een conclusie.
Of de gemeenten meer met minder gaan doen, blijft de vraag. “In deze raming kon geen rekening worden gehouden met de overheveling van de Jeugdzorg naar gemeenten. Dit hangt immers af van de feitelijke uitvoering en mogelijke gedragsveranderingen bij ouders, jongeren en hulpverleners.”
Geef een reactie