“Docenten in het beroepsonderwijs moeten constant de verbinding met de praktijk weten te leggen. Dat draagt bij aan de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Gemeenten moeten vooral een netwerkrol spelen.”
– Interview – Marius Temming
Aan het woord is prof. dr. Loek Nieuwenhuis, bijzonder hoogleraar ‘Leven lang leren’ aan de Open Universiteit. Nieuwenhuis sprak op 27 januari 2012 zijn oratie uit. Daarin zet hij zijn visie op werken en leren in het mbo uiteen. Nicis Institute sprak Nieuwenhuis over zijn oratie en vroeg hem hoe gemeenten kunnen bijdragen aan succesvol beroepsonderwijs.
Samenspel tussen gemeenten en kennispartners nodig
“Het samenspel tussen regionale opleidingscentra (ROC’s) en gemeenten. Dat is de kern. Gemeenten moeten voor de ROC’s aan het werk zijn, maar ook andersom. Voor gemeenten is het ontzettend belangrijk om ROC’s te blijven herinneren aan hun publieke waarde, en aan te geven wat het maatschappelijk belang is.” Nieuwenhuis denkt niet dat gemeenten veel beleid op beroepsonderwijs zelf kunnen voeren. “Maar ze kunnen wel een hele belangrijke rol spelen in de omgeving van een mbo. Bijvoorbeeld door gunstige voorwaarden te scheppen, of door partijen bij elkaar te brengen.”
Gemeenten kunnen een belangrijke netwerkrol spelen
“Gemeenten kunnen een hele goede katalysator zijn in het bij elkaar brengen van economische partners en kennispartners. Gemeenten hebben een netwerkfunctie. Ze moeten zorgen dat bedrijven gaan meedoen met ROC’s. En andersom dat ROC’s aansluiting zoeken bij economische activiteiten in de regio. Zo geven ze het economische profiel van de regio mee vorm. De ‘Energy Valley’ (Groningen), ‘Food Valley’ (Wageningen) en ‘Health Valley’ (Nijmegen) zijn daar mooie voorbeelden van.”
Docenten moeten verbonden zijn en blijven met de praktijk
Voor een goede aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt is een goede verbinding tussen het beroepsonderwijs en de beroepspraktijk nodig. Om die constante verbinding te kunnen leggen, moeten docenten zelf verbonden zijn met de praktijk. En dat blijven. “Eigenlijk is het een Droste-achtig plaatje”, zegt Nieuwenhuis.
“Om de leerlingen te laten leren moeten docenten zelf ook blijven leren van de praktijk. Ze moeten zich constant aan kunnen passen aan veranderingen in de beroepspraktijk. Het zou mooi zijn als het docentschap een vanzelfsprekende stap in de loopbaan zou zijn. Dat mensen op het eind van hun loopbaan het vakmanschap overbrengen naar de volgende generatie. Je ziet nu nog teveel dat kennis uit het bedrijfsleven verdwijnt.”
Werken in teamverband zorgt voor verbinding met de praktijk en betrokkenheid
Werken in teamverband is volgens Nieuwenhuis de manier om beroepsonderwijs vorm te geven. “Een lerares Engels kan net zo min als een meesterlasser alleen een beroepsopleiding verzorgen. Er zitten teveel aspecten aan.” Het werken in teamverband biedt uitkomst. “De vakdidactici moeten zorgen voor een kennisbasis. Mensen uit de praktijk kunnen die kennisbasis en de waarde daarvan concretiseren, door verbindingen met de praktijk te leggen.”
Ook zou het werken in teams zorgen voor meer betrokkenheid bij de leerling. “Als je op een klassieke voortgezet onderwijsschool gaat vragen wie er verantwoordelijk is voor voortijdige schoolverlaters, dan krijg je een grote stilte. Dat komt omdat leraren daar vooral op het eigen vak gericht zijn. Als je met meer groepsgeoriënteerde teams werkt dan creëer je meer betrokkenheid bij het proces met de leerlingen.”
Mbo is opgericht om kloof hoog- en laagopgeleiden te dichten
Een oplaaiende discussie gaat over de al dan niet toenemende sociaaleconomische kloof tussen hoger- en lageropgeleiden. Welke rol spelen ROC’s daarin? Nieuwenhuis geeft aan dat het mbo juist ‘bedacht’ is om die kloof te dichten. “Eind jaren 70 werd de jeugdwerkloosheid zo hoog dat ‘politiek Nederland’ besloot in te grijpen. Toen is het voltijd (kort) beroepsonderwijs uitgevonden, eigenlijk een beetje tegen de zin van het bedrijfsleven in.
Bedrijven dachten: ‘Wat hebben wij aan een dagopleiding voor onze vaklieden op de werkvloer?’ Daar begin je dus de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt te verliezen. We zitten met een dilemma: breed opleiden voor iedereen, of gespecialiseerd opleiden voor een beperkte groep. De OECD pleit voor een ‘mixed model’, waar ons mbo redelijk aan voldoet. Daar moeten we zuinig op zijn.”
Sturing van bovenaf veroorzaakt spagaat
“Kenmerkend voor het Nederlandse stelsel is dat we ontzettend geneigd zijn om van bovenaf te sturen. Dat veroorzaakt een spagaat op het niveau van de opleidingen. Scholen moeten 840 lesuren maken, kwalificatiedossiers en examenprofielen handhaven. Tegelijkertijd vind de overheid dat scholen regionaal relevante opleidingen moeten bieden, maatwerk moeten bieden en flexibel moeten zijn ten opzichte van het regionale bedrijfsleven. Die twee elementen staan eigenlijk haaks op elkaar.”
Beroepsonderwijs sociaaleconomisch interessant maken
“Wil je beroepsonderwijs sociaaleconomisch interessant maken, dan moet je rekening houden met werkgeverseisen: wat vraagt de werkgelegenheid nu aan type vakmanschap? Je zult een balans moeten vinden tussen de economische en sociale vraag. Overheden hebben de neiging de sociale vraag vanuit een gelijkheidsbeginsel op te pakken en dus iedereen de kans geven op hetzelfde. Juist in het mbo is dat de verkeerde weg. Want om de economische vraag te kunnen beantwoorden moet je specialiseren.”
De arbeidsmarkt vraagt om gespecialiseerde vakmensen in zorg en techniek
“Het gevolg is dat er in Nederland een stevige kennisbasis zit in de economie, maar dat we niet echt goed zijn in excelleren.” Er worden veel mensen hoog opgeleid, maar niet in een echt vak. Met name in de sectoren zorg en techniek is dat juist nodig. “De Lissabondoelstelling is 50 procent hoger opgeleiden, terwijl werkgevers in de regio mbo 4-vaklieden nodig hebben.” Nieuwenhuis vindt het een taak van ROC’s om toekomstige studenten te wijzen op werkgelegenheidsaspecten. “En bedrijfstakken zouden meer kunnen doen om op de interesses en ambities van jongeren in te spelen.”
Geef een reactie