Opgroeien in langdurige armoede heeft ernstige gevolgen voor de ontwikkeling van zeer jonge kinderen (0-5 jaar). Daarom moet de overheid met intensieve en kwalitatief hoogwaardige programma’s investeren in hun ontwikkeling.
Column: Aad de Booij
In juni 2013 luidde kinderombudsman Marc Dullaert de noodklok. Eén op de negen Nederlandse kinderen (ca. 11%) loopt het risico van een jeugd in langdurige armoede. En dat aantal neemt toe. De grootste risicogroepen zijn kinderen van jonge, alleenstaande moeders van allochtone afkomst, met een laag opleidingsniveau en een marginaal inkomen. Opgroeien in (langdurige) armoede heeft behoorlijk negatieve gevolgen: sociale uitsluiting, onveilige hechting, slechtere schoolprestaties, kinderen die angstig, afhankelijk en ongelukkig zijn; het heeft een negatief effect op hun welbevinden.
Bovendien is de kans om ook in een latere levensfase arm te zijn aanzienlijk groter dan bij kinderen die niet in armoede opgroeien.
Naarmate de armoede langer duurt, neemt die kans nog verder toe. Uit buitenlands onderzoek blijkt dat in gezinnen met langdurige armoede vaak sprake is van een opeenstapeling van factoren, die bij elkaar opgeteld, een negatief effect hebben op de ontwikkeling van vooral jonge kinderen.
Investeren in arme gezinnen
Waarom wordt er niet ingegrepen als opgroeien in armoede zulke gevolgen heeft voor kinderen? Investeren in de ontwikkeling van jonge kinderen levert immers op langere termijn meer maatschappelijk en economisch rendement op, mits die investeringen van voldoende kwaliteit en omvang zijn. Zowel de rijksoverheid als lokale overheden zouden daarom prioriteit moeten geven aan de ontwikkeling en uitvoering van ontwikkeling stimulerende programma’s. Inclusief de daarvoor essentiële randvoorwaarden.
De meerwaarde
Uit – voornamelijk buitenlands – onderzoek blijkt dat ontwikkelingsstimulering van zeer jonge kinderen alleen werkt als die intensief is. Daarom vind ik het extra zorgwekkend dat de kinderdagopvang, van oorsprong een maatschappelijke voorziening, geen rol van betekenis meer kan vervullen als het gaat om de ontwikkelingskansen van de kinderen die opgroeien in armoede.
Hoe hoog de kwaliteit ook is, het huidige aanbod voorschoolse educatie in peuterspeelzalen is met maximaal vier dagdelen per week niet toereikend voor deze kinderen. Bovendien richten peuterspeelzalen zich op kinderen vanaf 2,5 jaar. Dat is voor deze kinderen te laat.
In meerdere onderzoeken is aangetoond dat het rendement op investeringen in de ontwikkeling van kinderen hoger is naarmate de kinderen jonger zijn. Voorkomen van achterstanden is goedkoper en effectiever dan op latere leeftijd inhalen van achterstanden.
Ruimte, mensen en middelen
Door de crisis in de kinderopvang staan veel groepsruimten – en zelfs complete dagverblijven – leeg. Die kunnen direct gebruikt worden. Ook voor kinderen jonger dan 2,5 jaar.
Het aantal gekwalificeerde werkloze pedagogisch medewerkers is schrikbarend hoog. De besten onder hen kunnen, met korte bijscholing, binnen enkele maanden weer zinvol aan het werk. Dat lijkt me toch een betere besteding van middelen dan een WW-uitkering en de plicht te solliciteren naar niet bestaande banen.
Gemeenten geven nu al geld uit aan Voor- en vroegschoolse Educatie (VVE). Maar die middelen zijn niet toereikend. De Kinderopvangtoeslag kan daarvoor een geëigende weg zijn. Daarvoor zijn minimaal drie aanpassingen noodzakelijk.
Ten eerste moet de eigen bijdrage voor ouders die leven op of onder de armoedegrens naar nihil. Nu zijn ze al snel 10 procent van hun besteedbaar inkomen kwijt aan kinderopvang. De rijkste ouders echter slechts 4 procent.
Ten tweede moet de koppeling arbeidsuren/opvanguren losgelaten worden voor deze groep. Veel van deze ouders hebben een inkomen uit relatief weinig uren, verspreid over een hele week. Daardoor worden te weinig uren nu vergoed. Ten derde moet de toeslag ook beschikbaar zijn voor gezinnen waarvan de ouder(s) niet werken.
Over de auteur: Aad de Booij was tot januari 2013 directeur van Partou BV. Hij onderzoekt de gevolgen van langdurige armoede voor de ontwikkeling van de jongste kinderen (0-5 jaar).
A.R. de Booij says
@S Visser Was het maar waar dat ‘men’ inzag dat investeren in jonge kinderen noodzaak is.Als ik naar gemeentelijk armoedebeleid zoek ontbreekt daar vooral beleid gericht op de ontwikkeling van hele jonge kinderen. Investeren in jonge kinderen betekent natuurlijk niet arme ouderen laten stikken. Natuurlijk moet er ook aandacht zijn voor de arme ouderen. Zeker nu de overheid wil dat die zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. En die ouderen, zoals mijn moeder die 88 wordt, klagen niet. Zij herinneren zich nog te goed de schrijnende armoede van vlak na de oorlog.
S Visser says
Wel fijn dat men het nu eindelijk inziet, jammer dat men niet erbij inziet dat vele van die armere kinderen inmiddels volwassen zijn…zonder dat er in die mensen toendertijd (en zelfs nu) niet werd en wordt geïnvesteerd. Wellicht zou het wenselijk zijn om ook die inmiddels armere ouderen te helpen met om normaal te kunnen leven. Velen overleven tegenwoordig en nog heeft de overheid niet genoeg geld…gezien de voortdurende bezuinigingen op een groep mensen die helaas het leven als overleven ervaren.