Bij slechts 6,5 procent van de benaderde gemeenten is de ondersteuning aan mantelzorgers op orde, blijkt uit een onderzoek van Mezzo, vereniging voor mantelzorgers en vrijwilligerszorg, onder 200 gemeenten. “Het ontbreekt vaak aan een integrale visie op zorg, welzijn en wonen.”
Bijna 60 procent van de gemeenten moet nog veel verbeteren aan
de organisaties en uitvoering van de basisfuncties. Dit zijn elf
functies die minimaal nodig zijn om de ondersteuning van mantelzorgers
door de gemeente op orde te hebben. Uit een onderzoek van Mezzo onder
Wmo-raden en mantelzorgers in gemeenten blijkt dat ruim drie jaar na de
invoering van de Wmo de gemeenten achterblijven in de organisatie van
ondersteuning.
“Het is nodig dat
gemeenten hun eigen grenzen ook letterlijk doorbreken”, aldus Jan Anne
van Dijk, verantwoordelijk voor de Barometer basiszorg van Mezzo. De Barometer van de vereniging is een onderzoeksinstrument om leden van
Wmo-raden te helpen vorm en inhoud te geven aan hun taak in de
gemeenten.
Minimaal
Aan de hand van
vragenlijsten aan Wmo-raadsleden wordt onderzocht hoe ver gemeenten zijn
met de organisatie en uitvoering van de in 2007 geformuleerde
basisfuncties in de Wmo, die minimaal nodig zijn voor vrijwilligers- en
mantelzorg. Zoals informatie, advies en begeleiding, respijtzorg,
praktische en materiële hulp en vrijwillige thuishulp.
Uit
de jongste meting blijkt dat 59 procent van de gemeenten nog veel
moeten verbeteren ter ondersteuning van mantelzorgers. Vooral de
financiële tegemoetkoming, educatie, emotionele steun en respijtzorg
blijven achter in deze gemeenten. Volgens Van Dijk heeft dat vooral te
maken met een gebrek aan een goede visie op een verbinding van zorg,
welzijn en wonen. “Gemeenten moeten het gesprek aan gaan met zorg- en
welzijnpartijen om de beleidsvoornemens concreet te maken.”
Rendabel
Gevraagd
naar de oorzaak van het gemis aan praktische uitvoering antwoordt Van
Dijk: “Vaak is het voor gemeenten organisatorisch en economisch niet
rendabel om bepaalde voorzieningen lokaal te organiseren. Het gaat
bijvoorbeeld om respijtzorg of intensieve vormen van begeleiding door
vrijwilligers. Dan moet je dat bovengemeentelijk organiseren en
uitvoeren, maar dat vraagt wel van gemeenten om – ook letterlijk – over
hun eigen grenzen te kijken.”
Van Dijk
onderkent dat er tijd nodig is om beleid te maken en vervolgens om te
zetten in daden. “Maar we zijn al bijna drie en een half jaar bezig met
de invoering met de Wmo. In 2007 heeft toenmalig staatssecretaris
Bussemaker het doel gesteld 75 procent van de gemeenten in 2012 alle
basisfuncties hebben opgenomen in het Wmo-beleid. De gemeenten staat nu
weer een nieuwe overheveling van taken te wachten van AWBZ naar de Wmo.
Dat druk nog extra bovenop de gemeenten en vraagt weer nieuwe
aanpassingen.”
Geef een reactie