Dat de nieuwe Wmo met de hakken over de sloot is aangenomen, is in juridische zin niet relevant. Maar het roept wel vragen op over het draagvlak voor de wet.
Aan de overkant van de Eerste Kamer ging het ook al niet zonder slag of stoot, overigens. De Tweede Kamer had maar liefst 33 amendementen nodig om haar goedkeuring aan de Wmo 2015 te geven. Daar valt dus veel over te vertellen. Wat springt in het oog? De aanspraak op het persoonsgebonden budget (pgb). Daarmee kan iemand een maatwerkvoorziening inkopen die het beste past bij zijn situatie; een pgb draagt bij aan zelfredzaamheid (regie) over het eigen dagelijks leven.
Aanspraak of recht?
De aanspraak op een pgb bestond van meet af aan. Maar in het oorspronkelijk wetsvoorstel was er zoveel ‘slag om de arm’ dat van een recht eigenlijk niet kon worden gesproken. De belangrijkste sta-in-de-weg was de voorwaarde dat betrokkene zelf moest aantonen dat het natura-aanbod van de gemeente niet passend was. Als dat al lukte, dan mocht de gemeente nog proberen om toch een maatwerkvoorziening (in natura) te realiseren. En dan geen pgb dus.
Het oorspronkelijke wetsartikel over het pgb ging door zes amendementen op de schop. Hoe zit het nu? De aanspraak bestaat als iemand de wens voor een pgb kenbaar maakt. Maar het recht bestaat pas als in ieder geval wordt voldaan aan drie voorwaarden.
Eerste voorwaarde
Zo moet iemand volgens de gemeente allereerst zelf – of met hulp van anderen – in staat zijn de maatwerkvoorziening in te kunnen kopen, de daarbij behorende overeenkomst kunnen afsluiten en aan de verantwoordingeisen van het pgb kunnen voldoen. Wordt met het pgb een dienst ingekocht, dan zullen met de aanbieder daarvan afspraken worden gemaakt over het resultaat en die behoren natuurlijk ook te worden geëvalueerd. Je zou daarbij dus de vraag kunnen stellen of iemand (al dan niet met hulp) in staat is de aanbieder aan te sturen. Wordt aan deze voorwaarde voldaan, dan volgt de tweede.
Tweede voorwaarde
Die gaat over de motivatie waarom een pgb gewenst is. Aan welke eisen moet die motivatie voldoen? Volgens mij is dat heel basaal maar leent zich niet voor limitatief lijstje; het pgb moet in het individuele geval de zelfredzaamheid (regie) versterken of tenminste waarborgen. Een paar voorbeelden. Als iemand is aangewezen op zorg én ondersteuning die door verschillende aanbieders wordt geboden en dat aantal met een pgb kan worden teruggebracht of de ondersteuning op beter gepaste tijden kan worden ingekocht.
Het pgb de nodige flexibiliteit biedt als iemand (deeltijd) werkt of (veel) mantelzorg ontvangt. Of als iemand gelet op zijn beperkingen is aangewezen op een aanbieder, dan wel specifieke ondersteuning, die de gemeente niet heeft gecontracteerd. Dat kan overigens ook iemand zijn uit het sociale netwerk van betrokkene. Kan de gemeente een pgb wel weigeren? Jazeker wel.
Hoe dan ook moet het pgb, zoals gezegd, bijdragen aan de zelfredzaamheid van betrokkene. Dat lijkt mij in zijn algemeenheid niet het geval als de maatwerkvoorziening met het pgb wordt ingekocht bij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Ook de betaling aan iemand uit het sociale netwerk hoeft niet zonder meer te leiden tot versterking of behoud van de zelfredzaamheid.
Wordt aan deze tweede voorwaarde voldaan, dan rest nog de laatste.
Derde voorwaarde
Volgens de gemeente moet zijn gewaarborgd dat de met het pgb in te kopen maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Waaruit moet dat blijken? Uit de overeenkomst die betrokkene voornemens is met de aanbieder te sluiten. Daaraan mag de gemeente eisen stellen. Vanzelfsprekend zijn die eisen afhankelijk van de soort maatwerkvoorziening. Zo mogen aan ambulante begeleiding bij het zelfstandig wonen andere (professionele) eisen worden gesteld dan aan hulp bij het huishouden.
Eenvoudig gezegd sluit het aan op het resultaat (het doel) dat mag worden verwacht. De gemeente mag daarbij niet de normen van grote aanbieders gebruiken omdat daarmee beroepskrachten zonder personeel of studenten met een bijbaan al heel snel buiten de boot zullen vallen.
Weigeringsgronden
Zij er nog andere zaken aan het recht op pgb in weg kunnen staan? Ja, er zijn in de wet ook nog twee weigeringsgronden opgenomen. De eerste weigering geldt voor zover de kosten van de maatwerkvoorziening die met een pgb bij een derde wordt ingekocht hoger zijn dan de kosten die de gemeente daarvoor verschuldigd is. Daarbij geldt nadrukkelijk dat gemeente alleen het meerdere mag weigeren. Een voorbeeld. De gemeente is aan de gecontracteerde aanbieder een bedrag verschuldigd van 40 euro en de betrokkene wil met het pgb een maatwerkvoorziening inkopen voor 50 euro. De hoogte van het pgb wordt dan vastgesteld op 40 euro. Het verschil komt voor eigen rekening.
De tweede weigeringsgrond bestaat uit drie onderdelen. De eerste gaat over de schending van de inlichtingenplicht. Is een eerder toegekend pgb-recht teruggedraaid vanwege het onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen, dan mag de gemeente een volgend verzoek om een pgb weigeren. Aangenomen wordt wel dat de gemeente een pgb niet tot in lengte van dagen mag weigeren.
Het tweede onderdeel gaat over het niet (meer) voldoen aan voorwaarden die zijn verbonden een pgb. Bijvoorbeeld als de met een pgb aangeschafte maatwerkvoorziening niet (meer) wordt gebruikt of als iemand is opgenomen in het ziekenhuis. Het derde onderdeel is aan de orde als het pgb niet wordt gebruikt, aangewend of besteedt waarvoor het is toegekend. Feitelijk wordt er dan niet of onjuist gedeclareerd. In dat laatste geval wordt er ook niets uitbetaald.
Betalingsopdracht pgb
De betaling van het pgb. Het bedrag wordt na toekenning overgemaakt naar de Sociale verzekeringsbank. Die zorgt in opdracht van de gemeente voor de uitbetaling aan de derde bij wie de betreffende maatwervoorziening is ingekocht. De gemeente verleent die betalingsopdracht alleen als het akkoord gaat met de voorwaarden waaronder het pgb is verleend.
Geef een reactie