Gemeenten moeten kwaliteitseisen gaan formuleren voor zogeheten maatwerkvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Ook de controle daarop en de behandeling van klachten worden expliciet een lokale verantwoordelijkheid.
Niet de geleverde uren, maar het resultaat van de ondersteuning – klassiek voorbeeld is ‘een schoon en leefbaar huis’ – kan hierdoor weer het uitgangspunt worden, denkt minister De Jonge van Volksgezondheid. Hij maakte zijn plannen onlangs openbaar via internetconsultatie. Met de ingrepen wil hij ‘juridisering en nodeloze bureaucratisering’ van de Wmo voorkomen.
Rechtszekerheid bij maatwerk
Een rechterlijke uitspraak van vorig jaar dreigt volgens de minister het beoogde maatwerk door gemeenten te bemoeilijken. De Centrale Raad van Beroep maakte in de zaak-Steenbergen korte metten met de op dat moment gangbare praktijk van ‘resultaatgericht beschikken’. Mensen wisten onvoldoende waar ze aan toe waren, luidde het oordeel. De maatwerkvoorzieningen boden geen rechtszekerheid, en konden door de papierversnipperaar.
Klachtbehandeling extra taak
Dat betekende een terugkeer naar het vastleggen van de uren geleverde ondersteuning, óf andersoortige ‘resultaatgerichte’ afspraken maken. Gemeenten kiezen volgens de minister vaak al de oplossing die hij in de wet wil gaan vastleggen. Zijn plannen zouden daarom geen extra uitvoeringslast behelzen. ‘Wel krijgen gemeenten een extra taak erbij waarbij het gaat om de afhandeling van klachten van cliënten over aanbieders.’ Maar klachten belanden nu ook al geregeld bij de gemeente, dus de gevolgen blijven alsnog ‘beperkt’, aldus De Jonge.
‘Cyclus van kwaliteitsbeleid’
De oplossing voor de ontbrekende rechtszekerheid, is simpelweg beschrijven waarop mensen recht hebben. Gemeenten moeten in hun Wmo-verordening maatwerkvoorzieningen aanwijzen die voor ‘resultaatgericht beschikken’ in aanmerking komen. Daaraan moeten dan ‘nadere kwaliteitseisen’ worden gesteld. Gemeenten krijgen de opdracht ‘een cyclus van kwaliteitsbeleid, uitvoering en evaluatie vast te stellen’. De handhaving ‘door middel van kwaliteitstoezicht of contractbeheer’ moet eveneens vastliggen in de verordening.
Minister kijkt mee
Gemeenten bepalen in beginsel zelf hoe ze hieraan invulling geven. Maar de minister houdt de boel in de gaten en treft in het wetsvoorstel voorbereidingen om te kunnen ingrijpen als het kwaliteitsbeleid onder de maat blijkt. Via een algemene maatregel van bestuur kan hij aanvullende regels opleggen voor ‘de totstandkoming en de evaluatie’ van het kwaliteitsbeleid. Langs dezelfde weg kan hij afdwingen dat toezichtinformatie openbaar wordt gemaakt en dat gemeenten de controle op orde brengen binnen samenwerkingsverbanden.
Ondersteuningsplan
De uiteindelijke keus of een maatwerkvoorziening in uren of resultaatgericht wordt afgenomen, is aan de aanvrager. De gemeente moet cliënten hiervan op de hoogte brengen. Valt de keuze op een persoonsgebonden budget waarbij het resultaat centraal staat, dan hoort daarbij een ondersteuningsplan met resultaatbeschrijving. Ondersteuningsplannen zijn al sinds 2015 de gangbare praktijk bij gemeenten, aldus De Jonge. ‘Met de wetswijziging wordt deze werkwijze geëxpliciteerd en vastgelegd.’
Wmo onder bestuursrecht
De aanbieder stelt het plan samen met de cliënt op, maar het plan maakt vervolgens deel uit van de gemeentelijke beschikking. Nu is het nog zo dat cliënten soms bij de aanbieder verhaal moeten halen. Geschillen over de Wmo-dienstverlening belanden daardoor ook bij de burgerlijke rechter. De Jonge wil die route afsluiten: klachten gaan in het vervolg altijd naar de gemeente, beroep is alleen mogelijk bij de bestuursrechter.
Geef een reactie