Wmo-cliënten moeten te vaak te lang wachten op een bijdrage. Daarom wordt gemeenten nu verplicht sneller te leveren.
In een brief aan de Kamer schrijft staatssecretaris Van Rijn dat Wmo-cliënten geen hinder mogen ondervinden van een trage gegevensuitwisseling tussen gemeenten, aanbieders en het CAK. Daarom zal hij de termijnen aanscherpen.
In de huidige situatie is geen uiterlijke aanlevertermijn opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Het CAK vraagt gemeenten en aanbieders een termijn te hanteren van uiterlijk 28 dagen (vier weken) na afloop van de zorgperiode, maar deze termijn is niet verplicht. Dit leidt tot verschillen tussen gemeenten. Niet alle gemeenten en aanbieders hebben onderling een aanlevertermijn afgesproken en termijnen die wel zijn afgesproken verschillen in tijdsduur. Dit maakt de uitvoering van de afspraken voor aanbieders onnodig ingewikkeld. Gemeenten handhaven ook niet altijd de afspraken met aanbieders over de aanlevertermijn. “Kortom, de uitvoering van de Wmo kan op dit punt duidelijk worden verbeterd”, aldus Van Rijn.
En daarom neemt hij de volgende maatregelen:
- Voor het aanleveren van cliënt- en zorggegevens door gemeenten (en aanbieders) wordt een termijn van zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 28 dagen (na afloop van de zorgperiode) vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Het vastleggen van deze termijn is nieuw en draagt bij aan het voorkomen van stapelfacturen.
- Als opdrachtgever spreek ik met het CAK af dat de vaststellingstermijn wordt gemaximeerd op gemiddeld 62 dagen voor nieuwe cliënten na ontvangst van de cliënt- en zorggegevens.
Dit zal per 1 januari 2019 moeten gaan gelden. “Gemeenten kunnen met deze kennis de nieuwe termijnen vanaf nu verwerken in de contracten die ze met zorgaanbieders zullen aangaan en de bedrijfsvoering hierop inrichten.”
Geef een reactie